Home

Hoge Raad, 22-09-2006, AX8848, R05/166HR

Hoge Raad, 22-09-2006, AX8848, R05/166HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 september 2006
Datum publicatie
22 september 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AX8848
Formele relaties
Zaaknummer
R05/166HR

Inhoudsindicatie

Familierecht. Geschil tussen voormalige echtelieden over partner- en kinderalimentatie na echtscheiding; vaststelling van draagkracht, motivering, rechter niet gehouden alle berekeningen in zijn beschikking op te nemen.

Uitspraak

22 september 2006

Eerste Kamer

Rek.nr. R05/166HR

MK

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[De vrouw],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKSTER tot cassatie,

advocaat: mr. V.K.S. Budhu Lall,

t e g e n

[De man],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. H.J.W. Alt.

1. Het geding in feitelijke instanties

Bij verzoekschrift gedateerd 3 september 2004 heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot de rechtbank te Utrecht en verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de echtscheiding tussen hem en verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - uit te spreken, partijen te veroordelen om met elkaar over te gaan tot verdeling van de huwelijksgemeenschap waarin zij met elkaar zijn gehuwd, met benoeming van een notaris en onzijdig persoon als volgens de wet en te bepalen dat er tussen de man en het kind van partijen een omgangsregeling wordt vastgelegd zoals omschreven in het verzoekschrift.

De vrouw heeft bij verweerschrift, tevens zijnde een zelfstandig verzoek, verzocht het verzoek tot echtscheiding, tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en tot het vaststellen van een omgangsregeling toe te wijzen en tevens te bepalen dat het huurrecht van de echtelijke woning aan haar wordt toegescheiden en dat de man aan de vrouw ter zake van kinderalimentatie een bedrag van € 165,-- netto per maand dient te betalen alsmede ter zake van partneralimentatie € 750,-- bruto per maand.

De rechtbank heeft bij beschikking van 23 december 2004 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de behandeling van de zaak voor het overige aangehouden.

Bij beschikking van 2 maart 2005 heeft de rechtbank, samengevat weergegeven en voor zover in cassatie nog van belang, het bedrag dat de man dient te verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw op € 750,-- per maand bepaald en tot verzorging en opvoeding van het minderjarige kind op € 165,-- per maand.

Tegen de beschikking van 2 maart 2005 heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.

Bij beschikking van 15 september 2005 heeft het hof de beschikking, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigd en in zoverre opnieuw rechtdoende de door de man over de periode van 28 december 2004 tot 25 juli 2005 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind op € 165,-- per maand bepaald en de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op € 280,-- per maand en de door de man met ingang van 25 juli 2005 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind op € 50,-- per maand bepaald en de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van diezelfde datum op nihil.

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en verwijzing.

3. Beoordeling van de middelen

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Partijen zijn op 24 juni 1994 met elkaar gehuwd; uit het huwelijk is op [geboortedatum] 2002 een zoon geboren.

(ii) Het huwelijk is op 28 december 2004 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

3.2 Bij beschikking van 2 maart 2005 heeft de rechtbank bepaald dat de man als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw € 750,-- per maand dient te voldoen en als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind € 165,-- per maand.

3.3 In hoger beroep heeft de man verzocht de uitkering voor de vrouw en de bijdrage voor het kind op nihil te stellen. Nadat de vrouw verweer had gevoerd, heeft het hof over de periode van 28 december 2004 tot 25 juli 2005 de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald op € 280,-- per maand en de bijdrage voor het kind op € 165,-- per maand. Over de periode vanaf 25 juli 2005 bepaalde het hof de bijdrage voor het kind op € 50,-- per maand; de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw werd door het hof vanaf laatstgenoemde datum op nihil gesteld. Het hof overwoog daartoe, samengevat, het volgende.

De man is werkzaam bij Hoogland Trading Company; blijkens de jaaropgave van 2004 bedroeg zijn fiscaal loon € 22.039,--. Daarnaast werkt hij bij de vrijwillige brandweer; blijkens de jaaropgave van 2004 bedroeg zijn fiscaal loon € 2.798,--. Voorts is hij zelfstandig ondernemer; blijkens de jaarrekening van 2003 had hij in 2002 en 2003 een negatief resultaat na afschrijvingen (rov. 2.3). De man heeft een aannemelijke verklaring gegeven voor de hoge kosten van zijn onderneming, maar hij heeft daarmee niet volledig de hoogte van de posten afschrijvingen, inventaris en autokosten aangetoond, gelet ook op het feit dat er vóór de afschrijvingen nog sprake was van een positief resultaat. Om die reden is het redelijk vanaf 25 juli 2005 van een zodanige winst uit onderneming uit te gaan dat hij € 50,-- per maand als bijdrage voor het kind kan betalen. De draagkracht van de man is met ingang van 25 juli 2005 (op die datum heeft hij een woning betrokken, terwijl hij voordien bij zijn ouders woonde) zodanig dat deze een hogere bijdrage voor het kind en een uitkering voor de vrouw niet toelaat (rov. 2.3, rov. 4.4-4.7).

3.4 De in middel I aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.5 Middel II komt met een motiveringsklacht op tegen het oordeel van het hof omtrent de draagkracht van de man. Het middel betoogt dat het hof had moeten motiveren met welk bedrag aan bedrijfskosten rekening is gehouden en/of van welk bedrag aan winst uit onderneming het hof bij de berekening van de draagkracht is uitgegaan.

Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat de afweging en waardering van de factoren die de draagkracht van de man bepalen, zijn voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Uit de bestreden beschikking blijkt voldoende van welke gegevens het hof bij de vaststelling van de draagkracht is uitgegaan, waarbij het hof met een zodanig bedrag aan bedrijfskosten rekening heeft gehouden dat een winst uit onderneming resulteert die juist toereikend is om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind van € 50,-- per maand te kunnen betalen. Mede in aanmerking genomen dat de rechter niet gehouden is alle berekeningen in zijn beschikking op te nemen, is het oordeel van het hof voldoende gemotiveerd. Het oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Het middel faalt dus.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 22 september 2006.