Home

Hoge Raad, 15-09-2006, AW9375, C05/152HR

Hoge Raad, 15-09-2006, AW9375, C05/152HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 september 2006
Datum publicatie
15 september 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AW9375
Formele relaties
Zaaknummer
C05/152HR

Inhoudsindicatie

Vertegenwoordiging. Geschil naar aanleiding van onbetaalde facturen van een leverancier van automaterialen over de vraag of een zoon als algemeen medewerker in de onderneming van zijn vader bij transacties met die leverancier heeft vertegenwoordigd danwel de wederpartij was bij de koopovereenkomsten; schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid, appelrechter komt na nieuw gegeven terecht terug van bindende eindbeslissing in een tussenuitspraak ter voorkoming van een ondeugdelijke einduitspraak.

Uitspraak

15 september 2006

Eerste Kamer

Nr. C05/152HR

JMH/MK

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

AMBA AUTOMATERIALEN B.V.,

gevestigd te Apeldoorn,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. P. Garretsen,

t e g e n

[Verweerder],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Amba - heeft bij exploot van 23 november 2001 [betrokkene 1], handelende onder de naam B.A.D. Car/Audio Centre, wonende te [woonplaats] en verweerder in cassatie - verder te afzonderlijk te noemen: [betrokkene 1] en [verweerder] - op verkorte termijn gedagvaard voor de kantonrechter te Apeldoorn en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande verzet of andere voorziening, zonder borgtocht, [betrokkene 1] en [verweerder] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om tegen kwijting aan Amba te voldoen een bedrag van ƒ 8.773,42, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 november 2001 tot aan de dag der algehele voldoening, kosten rechtens.

Nadat [betrokkene 1] en [verweerder] niet ter terechtzitting waren verschenen, heeft de kantonrechter bij verstekvonnis van 12 december 2001 de vordering grotendeels toegewezen.

[Verweerder] is bij exploot van 13 februari 2002 tegen voormeld verstekvonnis in verzet gekomen en heeft gevorderd voormeld vonnis te vernietigen en de vordering van Amba af te wijzen.

Amba heeft in oppositie de vordering van [verweerder] bestreden.

De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 26 juni 2002 een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 2 oktober 2002 het op 12 december 2001 tussen partijen gewezen verstekvonnis vernietigd en de vordering van Amba alsnog afgewezen en haar veroordeeld in de kosten van het geding.

Tegen het eindvonnis van de kantonrechter heeft Amba hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.

Bij tussenarrest van 16 december 2003 heeft het hof Amba tot bewijslevering toegelaten. Na op 30 maart 2004 en 18 mei 2004 gehouden getuigenverhoren heeft het hof bij eindarrest van 3 augustus 2004 het op 2 oktober 2002 tussen partijen gewezen vonnis bekrachtigd, Amba in de kosten van het hoger beroep veroordeeld, en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het eindarrest van het hof heeft Amba beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.

De zaak is voor Amba toegelicht door haar advocaat.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden arrest van het gerechtshof te Arnhem en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) In de periode januari tot en met juli 2001 heeft Amba automaterialen geleverd. Van de desbetreffende facturen is een bedrag groot ƒ 7514,13 onbetaald gebleven.

(ii) Een deel van de materialen is afgeleverd aan de zoon van [verweerder], [betrokkene 1]. Deze heeft bij zijn eerste bezoek aan Amba een visitekaartje overhandigd waarop de volgende bedrijfsnamen voorkomen:

- B.A.D. Car/Audio Centre, met daaronder vermeld de naam [betrokkene 1];

- Audiocentre Apeldoorn, met daaronder vermeld de naam [betrokkene 1] en het adres [a-straat 1-3] te [plaats];

- Telecomcentre Apeldoorn, met daaronder vermeld de naam [betrokkene 2] en het adres [a-straat 1-3] te [plaats].

[Betrokkene 1] verzocht bij die gelegenheid de facturen te stellen op naam van B.A.D. Car Design Centre;

(iii) [Betrokkene 1] is werkzaam als algemeen medewerker in de onderneming van [verweerder] en heeft vaker voor deze of een van diens ondernemingen materialen gekocht bij Amba.

(iv) Vier aankopen zijn per bank betaald door Audiocentre Apeldoorn. Deze vennootschap onder firma, die gevestigd was aan de [a-straat 2] te [plaats], is met ingang van 1 januari 2003 opgeheven. [Verweerder] was een van de vennoten.

3.2 De kantonrechter heeft, in de door [verweerder] ingestelde verzetprocedure, de hiervoor onder 1 vermelde vordering van Amba tot betaling van het bedrag van ƒ 7514,13 afgewezen op de grond dat niet is gebleken van enige betrokkenheid van [verweerder] bij de transacties.

In hoger beroep stelde Amba zich in grief 3 onder meer op het standpunt dat de kantonrechter ten onrechte uit de vaststaande feiten niet heeft afgeleid dat [betrokkene 1] als vertegenwoordiger van [verweerder] heeft te gelden. Dit standpunt heeft het hof in zijn tussenarrest als juist aanvaard: aangenomen moet worden dat [betrokkene 1] bij de aankoop van de materialen namens [verweerder] optrad en het vertrouwen van Amba dat [betrokkene 1] optrad voor [verweerder] is gewekt door handelingen van deze laatste "(de eerdere transacties en de betaling van enkele van de facturen) en door factoren die voor zijn risico komen (dat zijn zoon, tevens werknemer in zijn onderneming een visitekaartje heeft getoond waarop één van zijn ondernemingen vermeld staat)", zodat aan Amba niet kan worden tegengeworpen dat de door [betrokkene 1] gedane aankopen niet namens [verweerder] zijn gedaan (rov. 4.3). Het hof liet Amba toe te bewijzen dat de goederen waarvoor zij niet betaald heeft gekregen, zijn afgeleverd aan [betrokkene 1] of aan [verweerder] zelf. In zijn eindarrest heeft het hof vervolgens geoordeeld dat uit de verklaringen van de door Amba voorgebrachte getuigen niet blijkt dat zij is afgegaan op een door [verweerder] gewekte schijn van volmachtverlening. Integendeel, aldus het hof, de directeur van Amba "heeft verklaard dat hij [verweerder] pas naar aanleiding van deze zaak heeft leren kennen. Zijn verklaring komt erop neer dat Amba heeft geleverd aan [betrokkene 1] en dat hij zich pas tot [verweerder] heeft gewend toen betaling van de facturen uitbleef. Ook de getuige [getuige 1] heeft verklaard dat er aan [betrokkene 1] is geleverd en dat hij [verweerder] niet kent" (rov. 2.2). Hieraan verbond het hof de gevolgtrekking dat de grondslag aan de vordering was komen te ontvallen, dat grief 3 faalde en dat het verzetvonnis diende te worden bekrachtigd (rov. 2.3).

3.3 Het middel, dat terecht tot uitgangspunt neemt dat de in het tussenarrest gegeven beslissing dat [verweerder] bij Amba het vertrouwen heeft gewekt dat [betrokkene 1] voor hem optrad en dat Amba dus niet kan worden tegengeworpen dat de door [betrokkene 1] gedane aankopen niet namens [verweerder] zijn gedaan een eindbeslissing is, bevat in de onderdelen 1.1 en 1.2 de klacht dat het hof in zijn eindarrest ten onrechte, althans zonder toereikende motivering van deze beslissing is teruggekomen.

3.4 Het oordeel van het hof dat de verklaringen van de beide door Amba voorgebrachte getuigen - haar directeur [getuige 2] en haar verkoper/vertegenwoordiger [getuige 1] - erop neerkomen dat Amba aan [betrokkene 1] geleverd heeft, moet aldus worden begrepen dat die verklaringen alsnog duidelijk maken dat ook volgens de aan de zijde van Amba direct betrokkenen (onder wie haar directeur) niet [verweerder], zoals eerder in overeenstemming met hetgeen Amba had gesteld door het hof was aangenomen, maar [betrokkene 1] de wederpartij van Amba was bij de koopovereenkomsten die aan de vordering van Amba ten grondslag liggen. Aldus bezien heeft het hof in de rov. 2.2 en 2.3 van zijn eindarrest tot uitdrukking gebracht dat dit nieuwe gegeven het onaanvaardbaar maakte dat het hof gebonden zou zijn aan zijn hiervoor in 3.3 weergegeven eindbeslissing, aangezien het dan zou worden gedwongen tot het doen van een einduitspraak waarvan het wist dat deze ondeugdelijk was. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige als verweven met waarderingen van feitelijke aard in cassatie niet op juistheid worden onderzocht. Nadere motivering behoefde het niet. In zoverre faalt het middel derhalve.

3.5 De overige in het middel aangevoerde klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt Amba in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, W.A.M. van Schendel en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 15 september 2006.