Home

Hoge Raad, 04-04-2006, AU9428, 01663/05

Hoge Raad, 04-04-2006, AU9428, 01663/05

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 april 2006
Datum publicatie
10 april 2006
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AU9428
Formele relaties
Zaaknummer
01663/05

Inhoudsindicatie

Moord; voorbedachte raad; voorwaardelijk voornemen. Voor bewezenverklaring van voorbedachte rade – i.c. nader uitgedrukt met de woorden “na kalm beraad en rustig overleg” – is voldoende dat komt vast te staan dat verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven (HR NJ 2000, 605). Het hof heeft niet onbegrijpelijk vastgesteld dat verdachte voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op zijn te nemen of al genomen besluit het slachtoffer van het leven te beroven. Die vaststelling is niet onbegrijpelijk. Uitgaande van die vaststelling heeft het hof kunnen oordelen dat de levensberoving door verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging maar dat voor hem de tijd en de gelegenheid hebben bestaan als hiervoor bedoeld en dus sprake is van voorbedachte raad. Waar het hof spreekt van “een eventueel door verdachte opgevat voornemen”, heeft het als zijn - niet van een onjuiste rechtsopvatting blijkgevende - oordeel tot uitdrukking gebracht dat ook als verdachte de uitvoering van zijn eerder genomen besluit afhankelijk zou hebben gesteld van de wijze waarop X op hem zou reageren, zulks aan het bestaan van voorbedachte raad niet afdoet.

Uitspraak

4 april 2006

Strafkamer

nr. 01663/05

AGJ/IC

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 april 2005, nummer 23/000940-04, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Alkmaar van 9 februari 2004 - de verdachte ter zake van "moord" veroordeeld tot twaalf jaren gevangenisstraf en daarbij bevolen dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.

1.2. De in de bestreden uitspraak gebezigde bewijsmiddelen zijn aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.M. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel is gericht tegen de bewezenverklaring voorzover inhoudende dat de verdachte met de voor moord vereiste voorbedachte raad heeft gehandeld.

3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij op 4 april 2003 te Hoogkarspel, gemeente Drechterland, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg van korte afstand met een revolver driemaal een kogel in het hoofd van die [slachtoffer] geschoten waardoor hersen- en weefselschade en verbloeding is ontstaan, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."

3.3. De gebezigde bewijsmiddelen houden, voorzover hier van belang, het volgende in:

- de verdachte heeft op 4 april 2003 's morgens zijn schietwapen opgehaald en is aan het eind van de dag naar Hoogkarspel gegaan naar een plek in de nabijheid waarvan het latere slachtoffer [slachtoffer] werkte;

- nadat hij zijn auto zodanig had geparkeerd dat hij meteen weer zou kunnen wegrijden, heeft hij bij het uitstappen zijn geladen schietwapen meegenomen en heeft hij zich in afwachting van de komst van [slachtoffer] met het wapen in de hand verdekt opgesteld;

- toen [slachtoffer] er aan kwam en in haar auto ging zitten, is hij met het wapen in de hand naar haar toegelopen en heeft hij van korte afstand driemaal in haar hoofd geschoten, waardoor zij kwam te overlijden.

3.4. Het Hof heeft ten aanzien van de voorbedachte raad het volgende overwogen:

"4. Met de advocaat-generaal en in tegenstelling tot de raadsman oordeelt het hof 'moord' bewezen. Het hof acht hiertoe in het bijzonder het volgende van belang. De verdachte heeft [slachtoffer] op vrijdag 4 april 2003 opzettelijk om het leven gebracht. De woensdag daarvoor heeft hij zich ziek gemeld en op donderdag 3 april heeft hij zich met ingang van zaterdag 5 april beter gemeld (zie verklaring [getuige 1], dossierpagina 79). Op de ochtend van 4 april 2003 is verdachte met een schietklare revolver, voorzien van zes scherpe patronen, in zijn auto van huis vertrokken. In de loop van de middag heeft de verdachte besloten te gaan naar het latere slachtoffer, die toen nog op haar werk was. De verdachte heeft in Hoogkarspel zijn auto in een straat geparkeerd op een plaats die een paar honderd meter verwijderd was van de plaats van het delict (dossierpagina 29), terwijl het - indien het hem slechts te doen was geweest [slachtoffer] te spreken - meer voor de hand had gelegen zijn auto te parkeren op veel kortere afstand van het werk en de auto van het slachtoffer. De verdachte heeft alvorens te parkeren zijn auto gekeerd opdat hij bij terugkeer direct kon wegrijden in de door hem gewenste richting. De verdachte heeft zijn wapen meegenomen naar de plaats waar hij verwachtte [slachtoffer] te zullen treffen. Hij heeft niet op [slachtoffer] gewacht op de parkeerplaats waar haar auto stond geparkeerd, maar op enige afstand en met een getrokken wapen (zie verklaring van [getuige 2]), kennelijk (half) verscholen vanachter een muur van de St. Laurentiuskerk. Toen verdachte [slachtoffer] naar haar auto zag gaan is hij naar haar toegelopen en heeft hij haar daarna vrijwel direct van dichtbij door het hoofd geschoten. Nadat zij op de grond terecht was gekomen heeft hij haar nog tweemaal door het hoofd geschoten.

Het hof stelt allereerst vast dat verdachte geen plausibele verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij een wapen bij zich droeg. Zijn verklaring dat [slachtoffer] had gedreigd de "F-side van Ajax" op hem af te zullen sturen en dat hij hiervoor vreesde toen hij in de ochtend van 4 april 2003 voor het huis van zijn ouders een auto geparkeerd zag staan waarin mensen waren gezeten die een Ajax-shirt droegen, acht het hof volstrekt ongeloofwaardig. Voor haar was er na de oplossing van het financiële geschil geen reden om hem te (laten) bedreigen. Er is voorts geen enkele aanwijzing dat [slachtoffer] beschikte over de mogelijkheden om dit volgens verdachte door haar geuite dreigement waar te maken. Bovendien zou zijn aldus opgewekte vrees nog niet verklaren waarom hij een wapen zou moeten meenemen naar de plaats waar hij [slachtoffer] bij verrassing zou opwachten.

Verdachte heeft op enig moment zijn schietklare wapen uit zijn jas gehaald en hij heeft met het wapen in de hand vanachter een muur van de kerk staan spieden naar het bedrijfspand waarin [slachtoffer] werkzaam was en naar [slachtoffer] zelf die aanstalten maakte met haar auto te vertrekken. Met name deze omstandigheid acht het hof - op zichzelf beschouwd en in samenhang met de verdere inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen - redengevend voor het bewijs van de voorbedachte rade. Verdachte heeft geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven voor het feit dat hij zijn vuurwapen had getrokken geruime tijd voordat hij [slachtoffer] aansprak. Sterker nog, hij heeft dit gegeven altijd ontkend.

Verdachte heeft aldus handelend voldoende tijd gehad zich te beraden op zijn te nemen of al genomen besluit [slachtoffer] van het leven te beroven. Hij heeft mitsdien voldoende gelegenheid gehad over de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.

Mogelijk had [slachtoffer] het misdrijf waarvan zij slachtoffer is geworden kunnen afwenden door op een voor verdachte bevredigende wijze te reageren op zijn aanwezigheid ter plekke, zijn bestaande gevoelens van krenking weg te nemen en verdere krenking te voorkomen. Dit doet evenwel aan het bestaan van de voorbedachte raad niet af, en het is met name niet onverenigbaar met een eventueel door verdachte opgevat voornemen om [slachtoffer] van het leven te beroven indien zij niet een hem tevreden stemmend antwoord zou geven op de - naar zijn zeggen - door hem aan haar gestelde vraag.

Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte het slachtoffer met voorbedachten rade om het leven heeft gebracht."

3.5. Zoals de Hoge Raad, in navolging van eerdere jurisprudentie, in zijn arrest van 27 juni 2000, NJ 2000, 605 heeft geoordeeld, is voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad - in deze zaak in de op moord toegesneden tenlastelegging en de bewezenverklaring nader uitgedrukt met de woorden "na kalm beraad en rustig overleg" - voldoende dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

3.6. Het Hof heeft blijkens hetgeen hiervoor onder 3.4 is weergegeven als vaststaand aangenomen dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op zijn te nemen of al genomen besluit het slachtoffer van het leven te beroven. In het bijzonder gelet op de hiervoor onder 3.3 vermelde, uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden, is die vaststelling niet onbegrijpelijk. Uitgaande van die vaststelling heeft het Hof kunnen oordelen dat de levensberoving door de verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging maar dat voor hem de tijd en de gelegenheid hebben bestaan als hiervoor onder 3.5 bedoeld en dus sprake is van voorbedachte raad.

Het middel komt tevergeefs tegen dat oordeel op. Waar het Hof spreekt van "een eventueel door de verdachte opgevat voornemen", heeft het, gelet op de context van die passage, als zijn - niet van een onjuiste rechtsopvatting blijkgevende - oordeel tot uitdrukking gebracht dat ook indien zou moeten worden aangenomen dat de verdachte de uitvoering van zijn eerder genomen besluit afhankelijk zou hebben gesteld van de wijze waarop [slachtoffer] op hem zou reageren, zulks aan het bestaan van voorbedachte raad niet afdoet. Voorzover het middel op een andere lezing van die passage berust, mist het feitelijke grondslag.

3.7. Het middel faalt.

4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 4 april 2006.