Hoge Raad, 14-04-2006, AU8971, R04/055HR
Hoge Raad, 14-04-2006, AU8971, R04/055HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 april 2006
- Datum publicatie
- 14 april 2006
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AU8971
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AU8971
- Zaaknummer
- R04/055HR
Inhoudsindicatie
Geschil tussen ex-echtelieden over nihilstelling van partneralimentatie, nihilstelling met terugwerkende kracht; verplichting van de vrouw tot terugbetaling van na de ingangsdatum van de nihilstelling ontvangen alimentatie?, motiveringseisen.
Uitspraak
14 april 2006
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/055HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij beschikking van de rechtbank te Arnhem van 10 juli 1997 is bepaald dat verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de destijds minderjarige kinderen van partijen:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 1982,
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 1983,
- [kind 3], geboren op [geboortedatum] 1986, en
- [kind 4], geboren op [geboortedatum] 1988,
telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren ƒ 350,-- per kind per maand en als uitkering tot levensonderhoud van verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - een bedrag van ƒ 160,-- per maand zal voldoen. Bij beschikking van 13 januari 1998 heeft het gerechtshof te Arnhem de beschikking van de rechtbank vernietigd voorzover deze betrekking heeft op de door de man te betalen partneralimentatie. Het hof heeft die bijdrage vastgesteld op ƒ 800,-- per maand met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Met een op 25 september 2002 ter griffie van de rechtbank te Arnhem ingekomen verzoekschrift heeft de vrouw zich gewend tot die rechtbank en op de voet van art. 1:401 BW verzocht de door de man ten behoeve van haar te betalen alimentatie te bepalen op € 600,-- per maand en de door de man voor de twee jongste (toen nog minderjarige) kinderen te betalen alimentatie te bepalen op € 275,-- per kind per maand.
Bij verzoekschrift van dezelfde datum hebben de twee reeds meerderjarige kinderen afzonderlijk wijziging verzocht. De rechtbank heeft de verzoeken gevoegd behandeld. De door de man voor de kinderen te betalen alimentatie speelt in cassatie geen rol meer.
De man heeft - voorzover in cassatie van belang - het verzoek van de vrouw bestreden en zijnerzijds een voorwaardelijk zelfstandig verzoek ingediend. De man heeft daarbij onder meer verzocht de onderhoudsbijdrage voor de vrouw met ingang van de datum waarop de alimentatieverhoging voor de kinderen ingaat te stellen op nihil dan wel op een door de rechtbank juist geacht bedrag.
De rechtbank heeft bij beschikking van 6 mei 2003 - voorzover in cassatie van belang - de beschikking van het gerechtshof te Arnhem van 13 januari 1998 in die zin gewijzigd, dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 november 2002 nader wordt gesteld op nihil.
Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. De vrouw heeft in hoger beroep verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen voor zover het de nihilstelling betreft van de alimentatie van de vrouw en deze te wijzigen aldus dat de man aan de vrouw maandelijks bij vooruitbetaling per 1 november 2002 een bedrag van € 600,-- dient te voldoen.
Tegen de beschikking van de rechtbank van 6 mei 2003 heeft de man afzonderlijk hoger beroep ingesteld. De man heeft - voorzover in cassatie van belang - verzocht de vrouw te veroordelen het bedrag dat de man als alimentatie voor de vrouw heeft betaald vanaf 1 november 2002 tot en met 30 april 2003, te weten een bedrag van € 2.560,88, binnen een week na betekening van de beschikking aan hem terug te betalen. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vrouw het incidenteel hoger beroep ingetrokken.
Het hof heeft beide zaken gevoegd behandeld.
Bij beschikking van 20 januari 2004 heeft het hof, voorzover in cassatie van belang, in beide zaken bepaald dat de vrouw de door haar van de man in de periode van 1 november 2002 tot en met 30 april 2003 ontvangen partneralimentatie van € 2.560,88 aan hem zal terugbetalen in termijnen van € 100,-- per maand en een laatste termijn van € 60,88. Het meer of anders verzochte heeft het hof afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn op 25 september 1981 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn vier kinderen geboren, onderscheidenlijk in 1982, 1983, 1986 en 1988.
(ii) Bij beschikking van 10 juli 1997 is tussen partijen echtscheiding uitgesproken; de beschikking is op 6 april 1998 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
(iii) Bij de genoemde beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van ƒ 350,-- per kind per maand dient te voldoen en als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw een bedrag van ƒ 160,-- per maand. Het hof heeft de beschikking vernietigd voorzover deze betrekking heeft op de partneralimentatie en heeft die bijdrage vastgesteld op ƒ 800,-- per maand.
3.2 De vrouw heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 25 september 2002, op de voet van art. 1:401 BW verzocht de door de man te betalen partneralimentatie te bepalen op € 600,-- per maand en de alimentatie voor de twee jongste kinderen op € 275,-- per kind per maand. De twee reeds meerderjarige kinderen hebben afzonderlijk wijziging van de onderhoudsbijdrage verzocht. De man heeft verweer gevoerd en heeft voorts verzocht de onderhoudsbijdrage voor de vrouw op nihil te stellen met ingang van de datum waarop de alimentatieverhoging voor de kinderen ingaat.
De rechtbank heeft bij beschikking van 6 mei 2003 de door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 november 2002 op nihil bepaald, overwegende dat de draagkracht van de man betaling van een bijdrage ten behoeve van de vrouw niet toelaat naast betaling van de bijdragen ten behoeve van de kinderen.
3.3 Nadat de vrouw in hoger beroep vernietiging van deze beschikking had verzocht voorzover betrekking hebbend op de nihilstelling van haar onderhoudsbijdrage, heeft ook de man hoger beroep ingesteld. De man heeft grieven geformuleerd tegen de beslissing van de rechtbank inzake de kinderalimentatie en heeft voorts verzocht de vrouw te veroordelen aan hem terug te betalen het bedrag dat hij als alimentatie voor de vrouw heeft betaald vanaf 1 november 2002 tot en met 30 april 2003, te weten € 2.560,88. De vrouw heeft verweer gevoerd en tevens incidenteel beroep ingesteld onder aanvoering van één grief, inhoudende dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de nihilstelling dient in te gaan per 1 november 2002. In haar verweerschrift, tevens inhoudende incidenteel beroep heeft de vrouw het verzoek om terugbetaling bestreden en onder meer aangevoerd dat zij een inkomen heeft beneden bijstandsniveau en dat zij de door de man betaalde bijdrage heeft gebruikt ter voorziening in haar eerste levensbehoeften. Tijdens de mondelinge behandeling - waarbij het incidentele hoger beroep is ingetrokken - heeft ook de advocaat van de vrouw verklaard dat de vrouw niet kan terugbetalen, dat zij van de alimentatie heeft geleefd, dat het geld op is, en dat zij geen rekening kon houden met terugbetaling omdat niet duidelijk was dat de draagkracht van de man zou verminderen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd wat betreft de nihilstelling en bepaald dat de vrouw het bedrag van € 2.560,88 dient terug te betalen. Het hof overwoog (rov. 4.15) dat de vrouw de stelling van de man dat hij in verband met de terugwerkende kracht van de beschikking vanaf 1 november 2002 tot en met 30 april 2003 € 2.560,88 te veel aan partneralimentatie heeft betaald, onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden en dat de vrouw dit bedrag dient terug te betalen in termijnen van € 100,-- per maand en een laatste termijn van € 60,88.
3.4 De in het eerste middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5 Het tweede middel komt op tegen de hiervoor weergegeven rov. 4.15 en de daarop gebaseerde beslissing van het hof. Het onderdeel betoogt dat de vrouw verweer heeft gevoerd tegen terugbetaling, zodat het hof indachtig de beschikking van de Hoge Raad van 20 september 2002, nr. R01/090, NJ 2003, 47, tot een nadere motivering was gehouden.
Ingevolge de genoemde beschikking van de Hoge Raad zal de rechter, ingeval een onderhoudsbijdrage is gewijzigd over een periode in het verleden, moeten beoordelen in hoeverre in redelijkheid van de onderhoudsgerechtigde terugbetaling kan worden verlangd van hetgeen in overeenstemming met haar behoefte aan levensonderhoud reeds is uitgegeven. Een dergelijke beslissing vraagt in het bijzonder om een toereikende motivering, indien verweer is gevoerd dat erop neerkomt dat een aanzienlijk bedrag moet worden terugbetaald en de onderhoudsgerechtigde daartoe niet in staat is. Het middel voert terecht aan dat de vrouw het verweer heeft gevoerd dat zij niet tot terugbetaling in staat is. Zowel in haar hiervoor onder 3.3 genoemde verweerschrift, tevens inhoudende incidenteel beroep als tijdens de mondelinge behandeling is door of namens de vrouw in het principale beroep van de man verweer gevoerd tegen terugbetaling, in welk verband onder meer is aangevoerd dat de vrouw een inkomen heeft beneden bijstandsniveau, dat zij de door de man betaalde alimentatie heeft gebruikt om te voorzien in haar eerste levensbehoeften, dat het geld op is, en dat zij geen rekening kon houden met terugbetaling omdat niet duidelijk was dat de draagkracht van de man zou verminderen.
Gelet op het hiervoor overwogene kon het hof ter motivering van zijn oordeel dat de vrouw dient terug te betalen, niet volstaan met de overweging dat de vrouw de stelling van de man dat hij in verband met de terugwerkende kracht van de beschikking vanaf 1 november 2002 tot en met 30 april 2003 € 2.560,88 te veel aan partneralimentatie heeft betaald, onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te Arnhem van 20 januari 2004;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop, W.A.M. van Schendel en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 14 april 2006.