Home

Hoge Raad, 07-02-2006, AU5787, 03560/04

Hoge Raad, 07-02-2006, AU5787, 03560/04

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 februari 2006
Datum publicatie
9 februari 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AU5787
Formele relaties
Zaaknummer
03560/04
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 285b

Inhoudsindicatie

Belaging ex art. 285b Sr door buurman. Blijkens de wetsgeschiedenis staat de omstandigheid dat verdachte en slachtoffer(s) buren waren, niet aan het aannemen van belaging in de weg. Beslissend is of sprake is van gedragingen waardoor wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander met het in de delictsomschrijving nader omschreven oogmerk. Het gaat er daarbij om of het lastig vallen van een ander een zekere mate van indringendheid, duur en frequentie heeft. Het hof heeft door te oordelen dat de gedragingen van verdachte belaging van X, onderscheidenlijk van X en haar gezinsleden opleveren, geen blijk gegeven van een onjuiste opvatting omtrent het begrip belaging.

Uitspraak

7 februari 2006

Strafkamer

nr. 03560/04

IV/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 14 juli 2004, nummers 21/000618-04 en 21/003141-03, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1937, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van twee vonnissen van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 8 juli 2003 en 23 januari 2004 - de verdachte ter zake van het onder 1. en 2. bewezenverklaarde, door het Hof telkens gekwalificeerd als "belaging", niet strafbaar verklaard en ontslagen van alle rechtsvervolging en gelast dat de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor de duur van één jaar. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte betalingsverplichtingen opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv berustende beslissing als aan de Hoge Raad gepast voorkomt.

2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3. Beoordeling van het derde middel

3.1. Het middel berust op de opvatting dat het Hof de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte ten onrechte als "belaging" in zin van art. 285b, eerste lid, Sr heeft aangemerkt.

3.2. Overeenkomstig hetgeen bij inleidende dagvaarding aan de verdachte is tenlastegelegd, heeft het Hof bewezenverklaard dat:

"1.

hij in de periode van 1 april 2001 tot en met 15 oktober 2002 te [plaats], wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1], met het oogmerk [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen, en niet te doen, immers heeft hij, verdachte, daar en toen

- meerdere malen per dag tegen de muur van [slachtoffer 1], zijnde de buurvrouw van verdachte, gebonkt/- geslagen en

- meerdere malen per dag [slachtoffer 1] uitgescholden/ toegeschreeuwd, onder meer inhoudende dat [slachtoffer 1] en/of haar gezinsleden hem, verdachte, overlast veroorza(a)k(t)(en) en

- [slachtoffer 1] de woorden toegevoegd dat [slachtoffer 1] en/of haar gezinsleden zachter op de trap moeten lopen en/of dat [slachtoffer 1] en/of haar gezinsleden te hard plassen op de WC, en

- een bord in de tuin van [slachtoffer 1] geplaatst met daarop de woorden: "Schoenen uit" en

- brieven/briefjes bij [slachtoffer 1] bezorgd, onder meer inhoudende de woorden: "Hou op met je stalk-activiteiten", en

- een gat geboord vanuit zijn, verdachtes, woning door de muur van de badkamer van de woning van [slachtoffer 1] en

- schriftelijk en mondeling bij [slachtoffer 1] zijn beklag gedaan over personen die bij [slachtoffer 1] op bezoek komen, (onder meer) inhoudende -zakelijk weergegeven- dat deze personen voor zijn, verdachtes, woning staan en langs zijn (voorkamer)raam lopen en fietsen en

- vanuit zijn woning [slachtoffer 1] bekeken/nagekeken als zij, [slachtoffer 1], en/of haar gezinsleden haar/hun woning verla(a)t(en) en

- een brief naar [de broer], zijnde de broer van [slachtoffer 1], gestuurd over de vriendin van de zoon van [slachtoffer 1];

2.

hij in de periode van 28 juni 2003 tot 14 oktober 2003 te [plaats], wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] en haar gezinsleden, met het oogmerk [slachtoffer 1] en haar gezinsleden te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen immers heeft hij, verdachte, alstoen aldaar al dan niet tijdens en naar aanleiding van het met schoenen op de trap lopen en het doortrekken van de wc in de woning van [slachtoffer 1]

- meerdere malen per dag tegen een tussenmuur van zijn, verdachtes, woning en de woning van [slachtoffer 1], zijnde de buurvrouw van verdachte, gebonkt en

- meerdere malen per dag vanuit zijn woning [slachtoffer 1] en haar gezinsleden toegeroepen dat [slachtoffer 1] en haar gezinsleden zachter op de trap moeten lopen en de schoenen uit moeten doen als ze op de trap lopen en de WC niet mogen doortrekken,

- brieven bij [slachtoffer 1] bezorgd, onder meer inhoudende de woorden: "Wilt u uw WC op de begane grond niet meer gebruiken" en/of "Wilt u mij alvast 1500 euro voorschieten, dan kan ik alvast beginnen met herstel, althans de voorbereiding" en "Wilt u uw auto in het vervolg elders parkeren", althans woorden van gelijke aard en strekking en

- stenen in de tuin van [slachtoffer 1] gegooid en

- met kracht met een hard voorwerp op een tussenmuur van zijn, verdachtes, woning en de woning van [slachtoffer 1] gebonkt waardoor de kalk van de muur van de woning van [slachtoffer 1] is gevallen en

- vanuit zijn woning [slachtoffer 1] en haar gezinsleden nagekeken als zij, [slachtoffer 1], en haar gezinsleden hun woning verlieten en

- overdag en 's nachts geluidsoverlast veroorzaakt middels geluidsapparatuur en luide muziek."

3.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2004 houdt in:

a. dat de verdachte aldaar onder meer heeft verklaard:

"Het is een eenvoudig burenconflictje."

b. dat de raadsman van de verdachte aldaar onder meer heeft aangevoerd:

"Subsidiair verzoek ik u cliënt vrij te spreken. Er is geen bewijs voor stelselmatig opzettelijk inbreuk maken op de privacy van een ander. Het onderhavige wetsartikel is niet bedoeld voor feiten zoals die thans naar voren zijn gekomen. Cliënt stelt dat zijn buurvrouw ook het nodige jegens hem heeft gedaan. Om het conflict op te lossen stelt cliënt mediation voor."

3.4. De bewezenverklaarde tenlastelegging is toegesneden op art. 285b, eerste lid, Sr. Deze bepaling luidt als volgt:

"Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met (...)."

3.5. De tekst van art. 285b Sr is vastgesteld bij de Wet van 27 juni 2000, Stb. 282 (strafbaarstelling van belaging) die op 12 juli 2000 in werking is getreden.

De parlementaire stukken inzake het wetsvoorstel dat tot genoemde wet heeft geleid, houden, voorzover hier van belang, in:

- de Memorie van Toelichting

"Bij belaging wordt iemand opzettelijk door een ander herhaaldelijk lastig gevallen en wordt daardoor een inbreuk gemaakt op iemands persoonlijke levenssfeer. Dit kan door een en dezelfde activiteit, maar ook door middel van een variëteit aan gedragingen, zoals bijvoorbeeld het op straat achtervolgen, bedreigingen uiten, telefonisch of schriftelijk ongewenst benaderen, voor de woning of werkplek posten, het ongewenst bestellen van goederen en diensten op naam en op rekening van het slachtoffer, het laten bezorgen van grafkransen en het plaatsen van overlijdensadvertenties, het ongevraagd geven van opdrachten op naam van het slachtoffer, het verspreiden van valse geruchten over het slachtoffer, het bekladden van de woning, het beschadigen, vernielen of verplaatsen van goederen, het onder valse voorwendselen informatie inwinnen bij instanties over het slachtoffer, het telkenmale nodeloos aanspannen van gerechtelijke procedures etc. De gedragingen behoeven zich niet louter tot het slachtoffer uit te strekken, ook familieleden, de werkgever, collega's, vrienden en kennissen kunnen door de belager worden geterroriseerd. Als gevolg van de diepgaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt het slachtoffer vaak bang of onzeker. Een normaal functioneren is in veel gevallen onmogelijk. Het slachtoffer kan zich genoodzaakt voelen een geheim telefoonnummer te nemen, zich niet onbeschermd op straat te begeven, op het werk voorzieningen te treffen, buren en anderen in te schakelen om alert te zijn etc. Veel slachtoffers voelen zich gevangene in eigen huis.

De gedragingen kunnen escaleren en resulteren in misdrijven, zoals bijvoorbeeld fysieke mishandeling met voorbedachte rade (art. 301 Wetboek van Strafrecht), bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht (art. 285 Wetboek van Strafrecht) of moord (art. 289 Wetboek van Strafrecht)."

(Kamerstukken II 1997-1998, 25 768, nr. 5, blz. 2)

- de Nota naar aanleiding van het Verslag:

"Ook vragen de leden van de SP-fractie of sommige geschillen tussen buren onder bereik van het voorgestelde belagingsartikel kunnen vallen. Zoals de indieners hebben duidelijk gemaakt in de Memorie van Toelichting zijn belagers niet als zodanig in het maatschappelijk leven als groep te herkennen en aan te wijzen. Uit het bestuderen van zaken blijkt dat een belager iemand kan zijn, wiens liefdes-relatie op een voor hem onredelijke manier werd beëindigd, maar bijvoorbeeld ook iemand, die in een zakelijk contact stond tot zijn slachtoffer als cliënt, patiënt etc. Soms zal het kunnen voorkomen dat de belager naast zijn slachtoffer woont. Is aan alle bestanddelen van de strafbaarstelling voldaan, dan kan van belaging worden gesproken.

Daarbij wijzen de indieners erop dat de bewijslast bij belaging door buren erg lastig zal zijn. Het Openbaar Ministerie kan bijvoorbeeld moeilijk aantonen dat de buurman staat te posten voor het huis van het slachtoffer, wanneer de buurman ernaast of erboven woont. Bij dit soort burenconflicten lijkt buurtbemiddeling een manier om tot conflictoplossing te komen"

(Kamerstukken II 1998-1999, 25 768, nr. 7, blz. 14)

- de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer:

"Op een vraag van de leden van de CDA-fractie of vrouwenmishandeling, seksuele intimidatie en pesten op het werk onder belaging kunnen vallen en of de indieners dat wenselijk vinden kan het antwoord niet eenduidig gegeven worden. Een soortgelijke vraag stelden de leden van de PVDA-fractie. Het hangt af van de gedragingen, die verricht zijn. Mishandeling van een vrouw valt in elk geval onder de delictsomschrijving mishandeling uit de artikelen 300 e.v. Wetboek van Strafrecht, ook wanneer dit misdrijf stelselmatig is gepleegd. Seksuele intimidatie kan eenmalig plaatsvinden en kan dan nooit onder het bereik van het belagingsartikel vallen, omdat daar het stelselmatige karakter essentieel is. Bij pesten op het werk zouden sommige gedragingen daar onder kunnen vallen, mits zij voldoen aan de delictsomschrijving van belaging. Van een alledaags pesterijtje kan volgens de indieners niet gezegd worden, dat het een rechtens relevante inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt. Krijgen de pesterijtjes een aanhoudend karakter en verworden zij tot treiterijen dan valt niet uit te sluiten dat zij onder omstandigheden onder het bereik van het belagingsartikel vallen.

Een zelfde soort vraag kan rijzen bij een delict als vernieling. Wat als een betrekkelijk waardeloze zaak van een ander vernield wordt, zoals bijvoorbeeld het breken van een luciferhoutje. Op zich zelf is het vernieling, maar rechtens relevant is het niet. De rechtspraktijk weet met dit soort afbakeningen om te gaan.

Met de leden van de CDA-fractie zijn de initiatiefnemers van mening dat het niet goed denkbaar is dat "ongericht" belaagd kan worden, omdat er inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een ander gemaakt moet worden en wel opzettelijk, wederrechtelijk en stelselmatig. Een bedelaar op straat kan lastig zijn, maar voldoet niet aan deze vereisten, net zo min als een huis-aan-huisverkoper of een vertegenwoordiger van een bepaalde sekte.

(...)

Ook de leden van de PVDA-fractie stellen de vraag of vrouwenmishandeling, pesten op het werk en burenconflicten onder de delictsomschrijving vallen. De initiatiefnemers verwijzen naar hun antwoord op dezelfde vraag van de CDA-fractie.

Daar voegen zij nog aan toe dat door introductie van het belagingsartikel andere misdrijven nog steeds hun gelding behouden. Belaging wordt niet een panacee voor alle ongemak. De rest van het systeem van het wetboek van strafrecht blijft intact en functioneel."

(Kamerstukken I 1999-2000, 25 768, nr. 67a, blz. 5 en 7)

3.6. De hiervoor onder 3.5 weergegeven wetsgeschiedenis en de bewoordingen van art. 285b Sr laten een uitleg als kennelijk door het Hof is aangenomen, toe. Blijkens die wetsgeschiedenis, in het bijzonder de hiervoor onder 3.5 weergegeven passages uit de Nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer en de bij de Eerste Kamer

ingediende Memorie van Antwoord, staat, anders dan het middel kennelijke bedoelt te betogen, de omstandigheid dat de verdachte en de slachtoffers buren waren, niet aan het aannemen van belaging in de weg. Beslissend is of sprake is van gedragingen waardoor wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander met het in de delictsomschrijving nader omschreven oogmerk. Het gaat er daarbij om of het lastigvallen van een ander een zekere mate van indringendheid, duur en frequentie heeft. Het Hof heeft door te oordelen dat de gedragingen van de verdachte belaging van [slachtoffer 1], onderscheidenlijk van [slachtoffer 1] en haar gezinsleden opleveren, geen blijk gegeven van een onjuiste opvatting omtrent het begrip belaging. In zoverre faalt het middel.

3.7. Het middel kan voor het overige ook niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Beoordeling van het eerste middel

5.1. Het middel klaagt erover dat het Hof tweemaal een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr heeft opgelegd, hoewel het de verdachte heeft ontslagen van alle rechtsvervolging en het zijn plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis heeft gelast.

5.2. Op de gronden als vermeld in HR 12 oktober 2004, LJN AO3233, is het middel terecht voorgesteld.

6. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

7. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voorzover aan de verdachte de verplichting is opgelegd om ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 200,- en een bedrag van € 379,71, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van vier respectievelijk acht dagen;

Verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 7 februari 2006.