Home

Hoge Raad, 29-11-2005, AU4839, 03588/04

Hoge Raad, 29-11-2005, AU4839, 03588/04

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
29 november 2005
Datum publicatie
29 november 2005
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AU4839
Formele relaties
Zaaknummer
03588/04

Inhoudsindicatie

Braak ex art. 311.1.5° Sr. ’s Hofs oordeel dat het verwijderen door verdachte van een in rubbers gevatte kunststof ruit uit een roldeur, waardoor verdachte het pand dat met die roldeur werd afgesloten binnen kon klimmen is aan te merken als “braak”, is onjuist noch onbegrijpelijk. Het middel miskent dat de roldeur was beschadigd doordat daaruit de ruit was verwijderd.

Uitspraak

29 november 2005

Strafkamer

nr. 03588/04

AGJ/AM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 oktober 2002, nummer 22/001742-01, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 8 januari 1999 - de verdachte ter zake van 1. en 2. "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, meermalen gepleegd" veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel bevat de klacht dat het onder 1 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, althans dat het Hof het onder 1 bewezenverklaarde onjuist heeft gekwalificeerd. Daartoe wordt aangevoerd dat uit de bewijsvoering niet kan volgen dat sprake is van braak in de zin van art. 311, eerste lid aanhef en onder 5°, Sr.

3.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat

"hij op 05 juni 1997 te 's-Gravenzande ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een garagebedrijf weg te nemen een auto, toebehorende aan [A] autoschadebedrijf, en zich daarbij de toegang tot die garage te verschaffen door middel van braak en inklimming, een ruit van een roldeur van dat garagebedrijf heeft verwijderd en (vervolgens) door de aldus ontstane opening naar binnen is gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."

3.3. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, dat de verdachte een in rubbers gevatte kunststof ruit uit de roldeur van [A] autoschadebedrijf heeft genomen en dat hij door het ontstane gat naar binnen is geklommen.

3.4. Het Hof heeft geoordeeld dat het verwijderen van de ruit uit de roldeur, waardoor de verdachte het pand waarmee die roldeur werd afgesloten, binnen kon klimmen, is aan te merken als "braak". Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip "braak" in de zin van art. 311, eerste lid, aanhef en onder 5°, Sr. Mitsdien faalt het middel. Opmerking verdient daarbij dat het middel feitelijke grondslag mist voorzover daarin wordt betoogd dat niet kan blijken van enige beschadiging, nu in zoverre wordt miskend dat de roldeur was beschadigd doordat daaruit de ruit was verwijderd.

4. Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 29 november 2005.