Hoge Raad, 23-12-2005, AU4526, C04/278HR
Hoge Raad, 23-12-2005, AU4526, C04/278HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 december 2005
- Datum publicatie
- 23 december 2005
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AU4526
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AU4526
- Zaaknummer
- C04/278HR
- Relevante informatie
- Wet op de rechterlijke organisatie [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 81
Inhoudsindicatie
Geschil over de vraag of ten overstaan van de burgerlijke rechter de rechtmatigheid van de door een overheidsorgaan, voorafgaand aan vergunningverlening verstrekte en onjuist gebleken inlichtingen over de vergunningseisen ter discussie kan worden gesteld; formele rechtskracht, 81 RO.
Uitspraak
23 december 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/278HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.P. Heering,
t e g e n
DE GEMEENTE LITH,
gevestigd te Lith,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploot van 5 april 2001 verweerster in cassatie - verder te noemen: de Gemeente - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Hertogenbosch en gevorderd bij vonnis, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
1. de Gemeente te veroordelen om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te vergoeden de door [eiseres] geleden schade als gevolg van de door de Gemeente gepleegde onrechtmatige daad, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag vanaf 8 juli 1997, althans met ingang van de dag der inleidende dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, telkens na afloop van een jaar te vermeerderen met de over dat jaar verschuldigde rente conform art. 6:119 BW, en
2. de Gemeente te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten en in de kosten van deze procedure.
De Gemeente heeft een incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring van de Staat der Nederlanden, hierna: de Staat, en de Provincie Noord-Brabant, hierna: de Provincie, ingesteld. [Eiseres] heeft de incidentele vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 31 augustus 2001 in het incident de dagvaarding van de Staat en van de Provincie bevolen en de hoofdzaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
De Gemeente heeft de vorderingen van [eiseres] bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 28 augustus 2002 de vorderingen afgewezen en [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van de Gemeente veroordeeld.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 11 mei 2004 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [eiseres] in de kosten van dit hoger beroep aan de zijde van de Gemeente veroordeeld.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 27 oktober 2005 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. HR 9 september 2005, nr. C04/131, RvdW 2005, 98).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, W.A.M. van Schendel en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 23 december 2005.