Home

Hoge Raad, 14-10-2005, AU4300, 40299

Hoge Raad, 14-10-2005, AU4300, 40299

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 oktober 2005
Datum publicatie
14 oktober 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AU4300
Formele relaties
Zaaknummer
40299

Inhoudsindicatie

WOZ; waardering in goede justitie.

Uitspraak

Nr. 40.299

14 oktober 2005

JBH

gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostflakkee (hierna: B en W) te Oude-Tonge tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 oktober 2003, nrs. BK-02/02472 t/m BK-02/02492, betreffende na te melden ten aanzien van Woningbouwvereniging X te Z gegeven beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ).

1. Beschikkingen, bezwaar en geding voor het Hof

Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikkingen de waarde van 733 in Q gelegen onroerende zaken, voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld.

Na door belanghebbende tegen 405 van de beschikkingen gemaakt bezwaar heeft de WOZ-ambtenaar van de gemeente Oostflakkee bij uitspraken 289 van de beschikkingen gehandhaafd, het bezwaar tegen 108 van de beschikkingen gegrond verklaard en de waarden verminderd en het bezwaar tegen 8 beschikkingen gegrond verklaard en de waarden verminderd tot de door belanghebbende voorgestelde waarde.

Belanghebbende is tegen 395 van de hiervoor genoemde uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de WOZ-ambtenaar van de gemeente Oostflakkee vernietigd en de waarden van de onroerende zaken nader vastgesteld zoals vermeld in het dictum van de in kopie aan dit arrest gehechte uitspraak van het Hof.

2. Geding in cassatie

B en W hebben tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

B en W hebben een conclusie van repliek ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In onderdeel 6.1 van zijn uitspraak heeft het Hof geoordeeld dat beide partijen ieder voor zich hun standpunten omtrent de waarde van de woningen geloofwaardig hebben geschraagd met de door hen overgelegde taxatierapporten en de in verband daarmee gebezigde argumenten. Vervolgens heeft het Hof in onderdeel 6.2 geoordeeld dat een redelijke toepassing van artikel 17, leden 1 en 2, van de Wet WOZ onder deze omstandigheden meebrengt dat het Hof ter beslechting van het geschil de waarde van elk van de woningen in goede justitie schat en dat als waarde in de zin van artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ een waarde moet worden aangenomen die tussen de door partijen geschatte waarden ligt.

Naar aanleiding van de tegen deze oordelen gerichte middelen overweegt de Hoge Raad als volgt.

3.2. De waarde als bedoeld in artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44). De bewijslast met betrekking tot deze waarde rust op de heffingsambtenaar. Slechts indien de heffingsambenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of de belanghebbende de (eventueel) door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechter - desgeraden na inwinning van een deskundigenbericht - zelf tot een vaststelling in goede justitie van de in artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.

3.3. Uit de uitspraak van het Hof blijkt niet dat het bovenstaande is miskend. 's Hofs oordeel (onderdeel 6.1) dat beide partijen ieder voor zich hun standpunten omtrent de waarde van de woningen geloofwaardig hebben geschraagd met de door hen aangedragen bewijsmiddelen en gebezigde argumenten, moet aldus worden verstaan dat het Hof aan de door elk van partijen aangedragen bewijsmiddelen en argumenten evenveel gewicht heeft toegekend. Tegen dat oordeel is op zichzelf geen klacht gericht. In dat oordeel ligt besloten 's Hofs oordeel dat de WOZ-ambtenaar de door hem verdedigde waarde van de woningen als bedoeld in artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ, hoewel op zichzelf geloofwaardig geschraagd, tegenover de evenzeer geloofwaardig geschraagde betwisting daarvan door belanghebbende onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, en dat hetzelfde op overeenkomstige gronden geldt voor de door belanghebbende verdedigde waarde. Om die reden heeft het Hof vervolgens in onderdeel 6.2 van zijn uitspraak de in artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ bedoelde waarde in goede justitie zelf vastgesteld, kennelijk aan de hand van de door partijen in het geding gebrachte bewijsmiddelen.

Aldus verstaan geven deze overwegingen geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en behoefden zij geen nadere motivering. De middelen 1 en 2 falen.

3.4. Middel 3 berust op de veronderstelling dat het Hof heeft geaccepteerd dat bij de waardering van sociale huurwoningen, zoals hier aan de orde, een systematische neerwaartse correctie op zijn plaats is. 's Hofs uitspraak biedt evenwel voor die veronderstelling geen steun. Het middel faalt derhalve wegens gebrek aan feitelijke grondslag.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis, C.J.J. van Maanen en C.A. Streefkerk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2005.

Van de gemeente Oostflakkee wordt ter zake van het door de B en W ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 414.