Hoge Raad, 07-06-2005, AT3957, 01670/04
Hoge Raad, 07-06-2005, AT3957, 01670/04
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 7 juni 2005
- Datum publicatie
- 7 juni 2005
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AT3957
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AT3957
- Zaaknummer
- 01670/04
Inhoudsindicatie
HR ambtshalve: tussen het instellen van het cassatieberoep en de ontvangst van de stukken ter griffie van de HR zijn, door een administratief verzuim van het hof, bijna vier jaren verstreken, waardoor – bij gebreke van bijzondere omstandigheden die dat tijdsverloop zouden kunnen rechtvaardigen – de redelijke termijn ex art. 6.1. EVRM is overschreden, hetgeen strafvermindering tot gevolg heeft.
Uitspraak
7 juni 2005
Strafkamer
nr. 01670/04
PB/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 9 juni 2000, nummer 21/000526-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 1 november 1999 - de verdachte ter zake van "poging tot diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken" veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf weken.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot niet-ontvankelijkverklaring van de Officier van Justitie in de vervolging.
2.2. Bij de Hoge Raad is een brief ingekomen van mr. J. van Delft, advocaat te Nijmegen.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1. De verdachte heeft op 21 augustus 2000 beroep in cassatie ingesteld. Bij de stukken van het geding bevindt zich een afschrift van een brief van het Gerechtshof te Arnhem, sector strafzaken, van 10 juni 2004 die inhoudt:
"Door een verzuim aan de kant van het Gerechtshof zijn gedurende een aanzienlijke periode vier strafdossiers, waarin de justitiabele tijdig beroep in cassatie had ingesteld, blijven liggen. Het Gerechtshof betreurt dit ten zeerste."
Een van deze strafdossiers betreft de zaak tegen de verdachte.
3.2. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 22 juni 2004 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. In aanmerking genomen dat: (a) tussen het tijdstip waarop het cassatieberoep is ingesteld en dat waarop de stukken van het geding te griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen bijna vier jaren zijn verstreken en (b) niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die dat tijdsverloop zouden kunnen rechtvaardigen, moet worden geoordeeld dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM.
3.3. Bij afweging van enerzijds het belang dat de gemeenschap ook na overschrijding van deze termijn behoudt bij normhandhaving door berechting en anderzijds het belang dat de verdachte heeft bij verval van het recht tot strafvervolging nadat die termijn is overschreden, moet eerstgenoemd belang prevaleren en strafvermindering worden toegepast.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 vermelde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou moeten worden vernietigd, moet worden beslist als volgt.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf;
Vermindert deze in die zin dat deze vijf weken voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 7 juni 2005.