Home

Hoge Raad, 24-05-2005, AS9296, 02548/04 B

Hoge Raad, 24-05-2005, AS9296, 02548/04 B

Gegevens

Inhoudsindicatie

De rb heeft geoordeeld dat het strafvorderlijk belang bij voortduring van het beslag zwaarder dient te wegen dan het door klaagster gestelde belang bij teruggave. In het verband van die afweging heeft de rb tot uitdrukking gebracht dat aan de aangevoerde bezwaren tegen voortduring van het beslag ook op andere wijze dan door teruggave van de (originele) boekhouding kan worden tegemoetgekomen. Die oordelen zijn niet onbegrijpelijk, nu het door klaagster aangevoerde standpunt van de fiscus (die de originele stukken zou willen inzien) niet nader is gestaafd en in aanmerking genomen dat de klaagster – zijnde tevens verdachte – ex art. 30.1 Sv bevoegd is de inbeslaggenomen bescheiden in te zien en dat zij daarvan (nadere) afschriften kan verkrijgen.

Uitspraak

24 mei 2005

Strafkamer

nr. 02548/04 B

EC/ABG

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Groningen van 11 februari 2004, rekestnummer RK 03/456, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:

[klaagster], gevestigd te [vestigingsplaats].

1. De bestreden beschikking

De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door klaagster ingediende beklag strekkende tot teruggave aan haar van de in bovenstaande beschikking omschreven voorwerpen.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. C.H.J. van der Maas, advocaat te Groningen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank te Groningen, opdat aldaar opnieuw op het beklag wordt beschikt.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het oordeel van de Rechtbank dat de klaagster zich ook zonder opheffing van het beslag op haar boekhouding van de gegevens kan voorzien die nodig zijn om aan haar fiscale verplichtingen te voldoen zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.

3.2.1. Het klaagschrift houdt, voorzover hier van belang in:

”dat klaagster zich over het voortduren van voormelde inbeslagneming bezwaard voelt, omdat klaagster de originele boekhouding over de jaren 1997 t/m 2000 nodig heeft voor het indienen van de jaarstukken en aangiften VPB en voor het afdragen van sociale premies;

dat de raadsman van klaagster aan de Officier van Justitie heeft gevraagd om tot teruggave van de jaarstukken over te gaan, doch de Officier daarop bij brief d.d. 19 november 2003 heeft gereageerd met de mededeling dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave van de door klaagster gevraagde boekhouding, zodat klaagster thans recht en belang heeft bij het onderhavige klaagschrift;

dat klaagster het er derhalve op houdt dat het Openbaar Ministerie heeft geweigerd de boekhouding terug te geven aan klaagster, hoewel naar het oordeel van klaagster het belang van de strafvordering zich niet langer verzet tegen de gevraagde teruggave, nu immers de Officier van Justitie alle tijd en gelegenheid heeft gehad om alle relevante stukken te kopiëren en onder zich te houden.”

3.2.2. Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt als verklaring van de vertegenwoordiger van de klaagster het volgende in:

”Wil stukken om aan verplichtingen t.o. fiscus te voldoen. Fiscus heeft kleine miljoen euro aan aanslagen opgelegd aan de BV(...)onvoldoende boekhouding om reële aanslag op te stellen(...) kopieën willen ze niet inkijken.

Alles lijkt op alles, is bovendien niet compleet (...) wij kunnen niks met kopieën. Je ziet niet wat het is (kleur, vorm etc). Onderliggende bescheiden van kasbewegingen hebben we ook nodig.”

3.2.3. Dat proces-verbaal houdt als mededeling van de Officier van Justitie in:

”Beslag om waarheid aan de dag te brengen. Veel bewijsstukken erin. (...) ik weet niet wanneer de zaak dient.”

3.2.4. De bestreden beschikking houdt onder meer in:

”Na onderzoek in raadkamer is de rechtbank tot het oordeel gekomen, dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave van het inbeslaggenomene aan klaagster. Dit strafvorderlijk belang dient zwaarder te wegen dan het zakelijk belang van klaagster bij teruggave, temeer daar klaagster zich om aan haar fiscale verplichtingen te voldoen ook op andere wijze van de benodigde gegevens kan voorzien.

De rechtbank zal het klaagschrift derhalve ongegrond verklaren.”

3.3. De Rechtbank heeft geoordeeld dat het strafvorderlijk belang bij voortduring van het beslag zwaarder dient te wegen dan het door de klaagster gestelde belang bij teruggave. In het verband van die afweging heeft de Rechtbank tot uitdrukking gebracht dat aan de door de vertegenwoordiger van de klaagster aangevoerde bezwaren tegen voortduring van het beslag ook op ander wijze dan door teruggave van de (originele)boekhouding kan worden tegemoetgekomen.

Die oordelen zijn ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk, nu het door de vertegenwoordiger van de klaagster in stelling gebrachte standpunt van de fiscus niet nader is gestaafd en in aanmerking genomen dat de klaagster - zijnde tevens verdachte - op de voet van art. 30, eerste lid, Sv bevoegd is de inbeslaggenomen bescheiden in te zien en dat zij daarvan (nadere) afschriften kan verkrijgen.

3.4. De klacht, waarin wordt miskend dat het oordeel van de Rechtbank in cassatie niet kan worden bestreden met feiten en omstandigheden die in feitelijke aanleg niet zijn aangevoerd en waaromtrent door de Rechtbank niets is vastgesteld, faalt dus.

3.5. Ook overigens kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier A. Dantuma-Hieronymus, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2005.