Home

Hoge Raad, 15-02-2005, AS1803, 02156/04 B

Hoge Raad, 15-02-2005, AS1803, 02156/04 B

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 februari 2005
Datum publicatie
5 april 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AS1803
Formele relaties
Zaaknummer
02156/04 B

Inhoudsindicatie

Indien het belang van de strafvordering het voortduren van het ex art. 94 Sv gelegde beslag niet meer vordert en een derde-belanghebbende een klaagschrift heeft ingediend ex art. 552a Sv strekkende tot teruggave aan hem van de inbeslaggenomen geldbedragen, dient de rb bij de beoordeling daarvan na te gaan of de klager redelijkerwijze als rechthebbende ten aanzien van die geldbedragen moet worden beschouwd.

Uitspraak

15 februari 2005

Strafkamer

nr. 02156/04 B

SG/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem, van 24 mei 2004, nummer 04/291, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:

[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden beschikking

De Rechtbank heeft gegrond verklaard het door klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van de in bovenvermelde beschikking omschreven geldbedragen.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel komt op tegen de gegrondverklaring van het beklag.

3.2. De stukken waarvan de Hoge Raad kennisneemt houden in dat op 4 september 2003 onder [betrokkene 1] op de voet van art. 94 Sv beslag is gelegd op een geldbedrag van € 59.000,-- en van $ 10.000,-, dat de beslagene heeft verklaard afstand te doen van de beslagen geldbedragen en dat de Officier van Justitie op de voet van art. 116, tweede lid onder b, Sv heeft gelast dat de geldbedragen ten behoeve van de rechthebbende in bewaring zullen blijven aangezien het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag niet meer vordert.

3.3. De klager heeft met een beroep op art. 552a, eerste lid, Sv de teruggave verzocht van de geldbedragen, stellende dat hij de rechthebbende daarop is.

3.4. De Rechtbank heeft het klaagschrift gegrond verklaard en daartoe als volgt overwogen:

"2. Beoordeling

Vast is komen te staan dat genoemde geldbedragen op 4 september 2003 op rechtmatige wijze onder [betrokkene 1] in beslag zijn genomen en dat het beslag nog voortduurt.

Door en/of namens klager is er onder meer op gewezen dat:

- voormelde [betrokkene 1] bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 26 november 2003 is vrijgesproken van het hem tenlastegelegde "witwassen";

- [betrokkene 1] bij de politie afstand heeft gedaan van de onder hem inbeslaggenomen geldbedragen;

- klager, met stukken onderbouwd, rechthebbende van de geldbedragen is;

- klager niet behoeft aan te tonen dat het geld van hem is, maar dat het openbaar ministerie had moeten aantonen, dat het geld van misdrijf afkomstig is;

- is voldaan aan het criterium, dat de teruggave van het inbeslaggenomene aan klager als rechthebbende redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is;

- klager € 70.000 heeft gegeven aan [betrokkene 2], voor de aanschaf van spullen voor een in Tunesië op te starten sportschool;

- [betrokkene 2] het geld is komen halen en daarmee naar Amerika zou gaan, waar hij contacten heeft en de spullen goedkoper zou kunnen krijgen;

- indien [betrokkene 2] anders verklaart, dat niet juist is;

- klager genoemd geldbedrag van € 70.000,00 in twee jaar bijeen heeft gespaard van maandelijkse opnamen uit zijn onderneming en dat deze opnames in de boekhouding zijn verantwoord;

- het belang van de strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het inbeslaggenomene aan klager.

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen, nu - gelet op de afgelegde tegenstrijdige verklaringen - onvoldoende door klager is aangetoond dat deze rechthebbende op het geld is.

De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde in raadkamer van oordeel, dat het openbaar ministerie onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de onder [betrokkene 1] aangetroffen geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn.

Nu zich daarnaast te dezen niet voordoet het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de geldbedragen verbeurd zal verklaren, verzet het belang van strafvordering zich niet (meer) tegen opheffing van het beslag en de teruggave daarvan aan klager.

Ten aanzien van de gevraagde betaling van de verkregen rente overweegt de rechtbank, dat - voorzover over de in beslag genomen geldbedragen gedurende het beslag feitelijk rente is gekweekt - die rente als vrucht van het in beslag genomen gelden tevens dient te worden teruggegeven."

3.5. In een geval als het onderhavige, waarin het belang van de strafvordering het voortduren van het op de voet van art. 94 Sv gelegde beslag niet meer vordert en waarin een derde-belanghebbende op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend strekkende tot teruggave aan hem van de inbeslaggenomen geldbedragen, dient de Rechtbank bij de beoordeling daarvan na te gaan of de klager redelijkerwijze als rechthebbende ten aanzien van die geldbedragen moet worden beschouwd.

3.6. Door te overwegen als hiervoor onder 3.4 is weergegeven heeft de Rechtbank, die zich niet heeft uitgelaten over de vraag of de klager redelijkerwijs als rechthebbende in vorenbedoelde zin moet worden beschouwd, blijk gegeven van miskenning van die maatstaf.

3.7. Het middel is dus terecht voorgesteld.

4. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden beschikking;

Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.

Deze beschikking is gegeven door de president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 februari 2005.