Hoge Raad, 25-01-2005, AR7254, 00508/04
Hoge Raad, 25-01-2005, AR7254, 00508/04
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 januari 2005
- Datum publicatie
- 5 april 2005
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AR7254
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AR7254
- Zaaknummer
- 00508/04
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid verdachte in appèl. HR ambtshalve: aangezien de inleidende dagvaarding tegen 2-3-01 blijkens de akte van uitreiking is uitgereikt aan een persoon die schriftelijk was gemachtigd om het gerechtelijk schrijven in ontvangst te nemen – welke uitreiking ex art. 588.3.b Sv geldt als betekening in persoon – had verdachte uiterlijk binnen 14 dagen na het vonnis van de pr van 2-3-01 appèl moeten instellen. Nu het appèl op 7-5-01 en derhalve tardief is ingesteld, had het hof verdachte niet-ontvankelijk dienen te verklaren. De HR doet dat alsnog.
Uitspraak
25 januari 2005
Strafkamer
nr. 00508/04
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 mei 2003, nummer 23/004115-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 2 maart 2001 - de verdachte ter zake van "zware mishandeling" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft primair geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen en subsidiair dat de Hoge Raad het arrest van het Hof zal vernietigen en de verdachte alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1. Aangezien de inleidende dagvaarding om op 2 maart 2001 ter terechtzitting van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar te verschijnen blijkens de daaraan gehechte akte van uitreiking is uitgereikt aan een persoon die schriftelijk was gemachtigd om het gerechtelijk schrijven in ontvangst te nemen - welke uitreiking ingevolge art. 588, derde lid aanhef en onder b, Sv geldt als betekening in persoon - had de verdachte uiterlijk binnen veertien dagen na het vonnis van de Politierechter van 2 maart 2001 hoger beroep moeten instellen.
3.2. Het hoger beroep is te dezen eerst op 7 mei 2001 en derhalve na het verstrijken van de daarvoor geldende termijn ingesteld, zodat het Hof de verdachte daarin niet-ontvankelijk had dienen te verklaren.
4. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel geen bespreking behoeft en beslist moet worden als volgt.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter van 2 maart 2001.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 25 januari 2005.