Home

Hoge Raad, 18-02-2005, AR5387, R04/015HR

Hoge Raad, 18-02-2005, AR5387, R04/015HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 februari 2005
Datum publicatie
18 februari 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AR5387
Formele relaties
Zaaknummer
R04/015HR
Relevante informatie
Wet tarieven in burgerlijke zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2015] [Regeling ingetrokken per 2015-01-01] art. 25

Inhoudsindicatie

18 februari 2005 Eerste Kamer Rek.nr. R04/015HR JMH/AS Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: Mr. E. van Staden ten Brink, wonende te 's-Gravenhage, OPPOSANT op de voet van art. 25 Wet tarieven in burgerlijke zaken. 1. De feiten...

Uitspraak

18 februari 2005

Eerste Kamer

Rek.nr. R04/015HR

JMH/AS

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

Mr. E. van Staden ten Brink,

wonende te 's-Gravenhage,

OPPOSANT op de voet van art. 25 Wet tarieven in burgerlijke zaken.

1. De feiten

Bij dagvaarding van 29 november 2002 heeft de Staat der Nederlanden, Ministerie van Justitie, beroep in cassatie ingesteld tegen twee arresten van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 mei 2001 en 29 augustus 2002. In laatstgenoemd arrest werd de Staat veroordeeld tot betaling aan [betrokkene 1] van een bedrag van € 4.435,35, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 1996.

Bij brief van 1 juli 2003 heeft de waarnemend griffier van de Hoge Raad aan de advocaat van [betrokkene 1], mr. E. van Staden ten Brink, medegedeeld dat het vast recht voorlopig is vastgesteld op € 230,--. Bij brief van 27 januari 2004 aan Mr. Van Staden ten Brink heeft de waarnemend griffier bericht dat hem uit aanvullende gegevens en het inmiddels ontvangen volledige procesdossier is gebleken dat het in de procedure gaat om een financieel belang van € 24.071,62 en dat het vast recht daarom definitief wordt vastgesteld op € 625,--.

Tegen de beslissing van de waarnemend griffier is mr. Van Staden ten Brink op 30 januari 2004 in verzet gekomen bij verzoekschrift als bedoeld in art. 25 WTBZ.

De Griffier van de Hoge Raad heeft op 23 februari 2004 een verweerschrift ingediend en verzocht het verzet ongegrond te verklaren.

Het verzoekschrift en het verweerschrift zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot gegrondverklaring van het verzet, tot vernietiging van de bestreden beslissing van de griffier en tot vaststelling van het vastrecht op € 230,--.

2. Beoordeling van het verzet

2.1 Het verzetschrift strekt ten betoge dat de Griffier bij de berekening van het vast recht is uitgegaan van een te hoog financieel belang van de zaak. Uitgangspunt bij de berekening van het vast recht zou moeten zijn het bedrag van de vordering, voorzover deze door het hof is toegewezen en in cassatie is bestreden (€ 4.435,35) en niet het bedrag van de vordering zoals deze aanvankelijk is ingesteld (€ 24.071,62).

2.2 Bij de beoordeling van het verzet moet worden vooropgesteld dat voor de berekening van het vast recht in een bij dagvaarding aanhangig gemaakte cassatiezaak in beginsel moet worden aangeknoopt bij het bedrag van de vordering waarover de rechter tegen wiens uitspraak het beroep in cassatie is gericht, had te beslissen. Dit is anders indien in cassatie niet langer de gehele vordering inzet van het geding is, maar het beroep zich beperkt tot een deel van de vordering. In zodanig geval dient voor de berekening van het vast recht te worden aangeknoopt bij dat deel van die vordering.

3. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het verzet gegrond;

vernietigt de beslissing van de Griffier van 27 januari 2004;

stelt het voor de cassatieprocedure met rolnummer C02/322 verschuldigde vast recht vast op € 230,--.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 18 februari 2005.