Home

Hoge Raad, 18-01-2005, AR5009, 00852/04 B

Hoge Raad, 18-01-2005, AR5009, 00852/04 B

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 januari 2005
Datum publicatie
18 januari 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AR5009
Formele relaties
Zaaknummer
00852/04 B
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 98

Inhoudsindicatie

Beklag ex art. 552a Sv van notarisklerk X strekkende tot teruggave van voorwerpen (een dossier en een back-up van alle kantoorcomputers) die in beslag zijn genomen bij doorzoeking ten kantore van notaris Y, alwaar X werkzaam was. X wordt ervan verdacht dossiers van zijn vorige werkgever te hebben verduisterd en deze te hebben ingebracht in het bestand van notaris Y. Y wordt verdacht van medeplegen of medeplichtigheid van/aan verduistering en/of heling. 1. Het oordeel van de rb dat de geheimhoudingsplicht van notaris Y zich i.c. niet uitstrekt tot de inhoud van het inbeslaggenomen dossier en dat X te dier zake geen (afgeleid) verschoningsrecht toekomt, omdat het dossier voorwerp uitmaakt van het strafbare feit ex art. 98 Sv waarvan X en Y worden verdacht dan wel tot het begaan van dat feit heeft gediend, is niet onbegrijpelijk. 2. In het oordeel van de rb ligt besloten dat voor toewijzing van het verzoek om bij ongegrondverklaring van het beklag te bepalen dat X of een door hem aan te wijzen persoon bij de inzage van het dossier aanwezig is geen grond is, omdat aan X ter zake geen (afgeleid) verschoningsrecht toekomt en het dossier derhalve kan worden ingezien buiten zijn aanwezigheid. 3. Het oordeel van de rb dat het (afgeleid) verschoningsrecht van X zich niet uitstrekt tot de back-up schijven en de afwijzing van het verzoek om bij ongegrondverklaring van het beklag te bepalen dat X of een door hem aan te wijzen persoon bij de inzage van deze bestanden aanwezig is, zijn niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen de (technische) noodzaak van het maken van back-ups en de afspraken over de wijze van onderzoek daarvan.

Uitspraak

18 januari 2005

Strafkamer

nr. 00852/04 B

LR/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Zwolle, zitting houdende te Zwolle-Lelystad, van 8 januari 2004, nummer RK 03/767, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:

[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden beschikking

De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door klager ingediende beklag strekkende tot opheffing van het beslag en tot teruggave aan hem van de in bovenvermelde beschikking omschreven voorwerpen.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze hebben mr. C. Waling en mr. T.B. Trotman, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3. Procesgang

De stukken van het geding houden omtrent de procesgang het volgende in.

(i) Op 1 november 2003 heeft de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de Rechtbank te Almelo in het door de Rechter-Commissaris in de Rechtbank te Zwolle-Lelystad geopende gerechtelijk vooronderzoek tegen de klager doorzoeking ter inbeslagneming verricht in het woonhuis van de klager. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft eerstgenoemde Rechter-Commissaris aldaar diverse gegevensdragers en drie computers inbeslaggenomen ten aanzien waarvan de klager zich heeft beroepen op een (afgeleid) verschoningsrecht op grond van een geheimhoudingsplicht ten aanzien van de inhoud daarvan.

(ii) Op 1 en 2 november 2003 heeft de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de Rechtbank te Zwolle-Lelystad in het gerechtelijk vooronderzoek tegen onder andere de klager doorzoeking ter inbeslagneming gedaan ten kantore van notaris [betrokkene 1] te [plaats], alwaar de klager als notarisklerk werkzaam was. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal zijn aldaar inbeslaggenomen één dossier (dossier [A], nummer [001], betreffende de levering van een stuk grond), alsmede diverse gegevensdragers (harde schijven, waarop een back-up staat van alle computers die toen aanwezig waren op het kantoor), ten aanzien waarvan de klager zich heeft beroepen op een van notaris [betrokkene 1] afgeleid verschoningsrecht op grond van diens geheimhoudingsplicht ten aanzien van de inhoud daarvan.

(iii) Het onder (ii) vermelde proces-verbaal houdt onder meer in - met betrekking tot de jegens de klager bestaande verdenking als relaas van de Rechter-Commissaris:

"De rechter-commissaris legt uit dat de medewerker [klager] er van verdacht wordt dossiers van zijn vorige werkgever, bij het overgaan van het oude kantoor naar het nieuwe kantoor, te hebben verduisterd en deze dossiers misschien te hebben ingebracht in het huidige bestand van notaris [betrokkene 1]. De rechter-commissaris legt een lijst over waarop dossiers staan vermeld die bij notariskantoor [B] (naar de Hoge Raad begrijpt: de rechtsopvolger van notaris [betrokkene 2]) behoren te zijn, maar daar niet zijn. De lijst is tot stand gekomen nadat gewiste bestanden op de computer weer terug zijn gehaald."

- met betrekking tot het onder (ii) bedoelde dossier als de tegenover de Rechter-Commissaris afgelegde verklaring van de klager:

"U toont mij het dossier inzake [A], waarbij het dossier nog in het mapje van notaris [betrokkene 2] zit en waarbij het nummer van notaris [betrokkene 2] is doorgekrast en het een nieuw nummer heeft gekregen. Ik zeg u hierover dat ik ook dit dossier heb meegenomen op verzoek van de cliënt. (...) Ik had dit moeten overleggen. Het is mijn fout."

- met betrekking tot de jegens notaris [betrokkene 1] gerezen verdenking als relaas van de Rechter-Commissaris:

"Om 14.23 uur vindt er een gesprek plaats met notaris [betrokkene 1], waarbij de rechter-commissaris aan notaris [betrokkene 1] uitlegt dat er een verdenking tegen hem is gerezen terzake van medeplegen of medeplichtigheid van/aan verduistering en/of heling al dan niet in de vorm van voordeel trekken uit een door misdrijf verkregen goed, doordat het dossier [A] op zijn kantoor is gevonden en is gebleken dat hij daarin handelingen heeft verricht."

- met betrekking tot de werkwijze bij de doorzoeking en de back-ups van computers en servers als relaas van de Rechter-Commissaris:

"Afgesproken wordt dat gezocht wordt op nummer en naam aan de voorkant van het dossier. Wanneer er geen naam aan de voorkant van het dossier staat mag er in het dossier gekeken worden naar een naam. Indien de naam correspondeert met de lijst wordt het dossier nader bekeken (...). Deze afspraak is ook gemaakt voor het zoeken in de computer. Tevens wordt er afgesproken om back-ups te maken van de computers en de servers. De noodzaak van het maken van back-ups is gelegen in het feit dat er een nevenadministratie van [klager] kan zijn en dat de computer om technische redenen niet ter plekke door de notaris en opsporingsambtenaren gezamenlijk kan worden geraadpleegd zonder voorafgaande back-up."

(iv) Bij klaagschrift van 6 november 2003, ter griffie van de Rechtbank ingekomen op 7 november 2003, heeft de klager op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift ingediend strekkende tot opheffing van het beslag op de in zijn woonhuis aangetroffen voorwerpen ten aanzien waarvan hij zich op het afgeleid verschoningsrecht beroept.

(v) Bij klaagschrift van 17 november 2003, ter griffie van de Rechtbank ingekomen op 18 november 2003, heeft de klager op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift ingediend strekkende tot opheffing van het beslag op de ten kantore van de notaris aangetroffen voorwerpen ten aanzien waarvan hij zich op het afgeleid verschoningsrecht beroept. Bij klaagschrift van gelijke datum en overeenkomstige inhoud heeft notaris [betrokkene 1] zich over dit beslag beklaagd.

(vi) De bestreden beschikking, waarbij de Rechtbank "gelet op de samenhang van beide beklagzaken" met één beschikking heeft volstaan, houdt in dat de "op 7 november ter griffie ingekomen klaagschriften" van de klager en van notaris [betrokkene 1] ongegrond zijn verklaard. Naar haar inhoud heeft de bestreden beschikking uitsluitend betrekking op de desbetreffende ten kantore van de notaris inbeslaggenomen voorwerpen. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de bestreden beschikking uitsluitend een beslissing inhoudt omtrent de klaagschriften van 17 november 2003 en niet ook omtrent het klaagschrift van 6 november 2003.

4. Beoordeling van het eerste en het tweede middel

4.1. De middelen klagen over de motivering van de beslissing tot ongegrondverklaring van het beklag.

4.2. De bestreden beschikking houdt het volgende in:

"Op 1 en 2 november 2003 heeft de rechter-commissaris doorzoeking ter inbeslagname gedaan bij notariskantoor [betrokkene 1] wegens een gerezen verdenking ter zake verduistering/valsheid in geschrift jegens [klager]. Gedurende de doorzoeking is ook [betrokkene 1] formeel als verdachte aangemerkt. Bij de doorzoeking is een dossier bevattende gegevens met betrekking tot levering van een stuk grond (dossier [001]) inbeslaggenomen, alsmede meerdere

gegevensdragers (harde schijven) waarop een back-up staat van alle computers die op 1 november 2003 aanwezig waren in bovenvermeld kantoor.

Bij de doorzoeking hebben klagers aangegeven dat hun verschoningsrecht (respectievelijk afgeleid verschoningsrecht voor [klager]) toekomt met betrekking tot de inbeslaggenomen zaken.

In artikel 98 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat onder verschoningsgerechtigden geen brieven of andere geschriften inbeslaggenomen worden waarvoor een geheimhoudingsplicht geldt voor de verschoningsgerechtigde. Het feit dat de verschoningsgerechtigde zelf als verdachte wordt aangemerkt, doet daaraan in beginsel niet af. Het tweede lid van artikel 98 beperkt dit verschoningsrecht en dient aldus te worden verstaan dat doorzoeking ter inbeslagneming bij personen met een verschoningsrecht ook zonder hun toestemming mag plaatsvinden wanneer zij is gericht op brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben. Het is in beginsel aan de verschoningsgerechtigde om te bepalen of bedoelde stukken al dan niet aan het verschoningsrecht zijn onderworpen. Diens standpunt dient gerespecteerd te worden tenzij er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.

Met betrekking tot het inbeslaggenomen dossier is de rechtbank van oordeel dat er inderdaad redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat het standpunt van klagers dat hun met betrekking tot de litigieuze stukken een verschoningsrecht toekomt, onjuist is. Immers, [klager] wordt ervan verdacht dat hij dossiers van zijn vorige werkgever (notaris [betrokkene 2]) bij het overgaan van het oude naar het nieuwe kantoor heeft verduisterd en deze dossiers heeft ingebracht in het huidige bestand van zijn nieuwe werkgever [betrokkene 1]. Bij het bewuste dossier [001] is het oude nummer van notaris [betrokkene 2] doorgekrast en vervangen door een nieuw dossiernummer.

Ten aanzien van de inbeslaggenomen back-upschijven van de computer, die moeten worden aangemerkt als brieven en andere geschriften, kan niet in zijn algemeenheid worden gezegd dat het standpunt van klagers onjuist is. Probleem is echter dat afzonderlijke bestanden, welke zich op genoemde back-upschijven bevinden, die wel onder de inperking van het verschoningsrecht vallen zich niet op voorhand lenen voor afzonderlijke inbeslagneming. De officier van justitie is zich hiervan eveneens bewust en heeft aangegeven welke werkwijze gevolgd zal worden om het verschoningsrecht ten aanzien van die bestanden die daaronder wel vallen, te respecteren. Slechts die bestanden die een zogenaamde "hit" geven in vergelijking tot de namen van de 335 vermiste dossiers zullen worden ingezien. De rechtbank is van oordeel dat een poging tot matching van de namen van de dossiers met de bestanden geen inbreuk op het verschoningsrecht oplevert. Voorzover er sprake is van een hit is er redelijkerwijze geen twijfel mogelijk dat deze bestanden niet vallen onder het klagers toekomende verschoningrecht en kan Justitie deze bestanden inzien zonder aanwezigheid van klagers of een door hen aan te wijzen persoon."

4.3.1. Het eerste middel behelst blijkens de toelichting vooreerst de klacht dat het oordeel dat aan de klager niet een (afgeleid) verschoningsrecht toekomt ontoereikend is gemotiveerd, omdat kennisneming van de inhoud van het dossier voor de waarheidsvinding niet noodzakelijk is.

4.3.2. In het oordeel van de Rechtbank ligt besloten dat de geheimhoudingsplicht van notaris [betrokkene 1] zich in het onderhavige geval niet uitstrekt tot de inhoud van het inbeslaggenomen dossier en dat aan de klager te dier zake geen (afgeleid) verschoningsrecht toekomt, omdat het inbeslaggenomen dossier voorwerp uitmaakt van het strafbare feit waarvan de klager en/of notaris [betrokkene 1] wordt/worden verdacht dan wel tot het begaan van dat strafbare feit gediend heeft, een en ander als bedoeld in art. 98 Sv. Dat oordeel is, mede tegen de achtergrond van hetgeen in rov. 3 onder (iii) is weergegeven, niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. De klacht faalt.

4.3.3. Het eerste middel bevat voorts de klacht dat de Rechtbank zonder enige motivering is voorbijgegaan aan het verzoek om ingeval van ongegrondverklaring van het beklag te bepalen dat de klager of een door hem aan te wijzen persoon bij de inzage van het dossier aanwezig is.

4.3.4. In het oordeel van de Rechtbank ligt gelet op hetgeen zij in dit opzicht ten aanzien van de back-upschijven heeft overwogen besloten dat voor toewijzing van bedoeld verzoek ook met betrekking tot het inbeslaggenomen dossier geen grond is, omdat aan de klager ter zake geen (afgeleid) verschoningsrecht toekomt en het dossier derhalve kan worden ingezien zonder aanwezigheid van de klager of een door deze aan te wijzen persoon. De klacht mist derhalve feitelijke grondslag.

4.3.5. Het eerste middel faalt.

4.4.1. Het tweede middel behelst in de eerste plaats de klacht dat het oordeel dat het (afgeleid) verschoningsrecht van de klager zich niet uitstrekt tot de back-upschijven ontoereikend is gemotiveerd. In de tweede plaats klaagt het middel erover dat de afwijzing van het verzoek om ingeval van ongegrondverklaring van het beklag te bepalen dat de klager of een door hem aan te wijzen persoon bij de inzage van deze bestanden aanwezig is, onbegrijpelijk is.

4.4.2. Deze klachten falen. De desbetreffende oordelen van de Rechtbank zijn niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen hetgeen omtrent de (technische) noodzaak van het maken van de back-upschijven en de afspraken over de wijze van onderzoek daarvan in rov. 3 onder (iii) is weergegeven. Zij behoefden geen nadere motivering.

4.4.3. Het tweede middel faalt.

5. Beoordeling van het derde middel

5.1. Het middel behelst in de eerste plaats de klacht dat de Rechtbank niet gemotiveerd heeft beslist op hetgeen door de klager is aangevoerd in zijn klaagschrift van 6 november 2003.

5.2. De klacht, dat er kennelijk van uitgaat dat de Rechtbank in de bestreden beschikking een beslissing heeft gegeven op het klaagschrift van 6 november 2003 dat betrekking heeft op de in het woonhuis van de klager inbeslaggenomen voorwerpen, mist gelet op hetgeen in rov. 3 onder (vi) is overwogen, feitelijke grondslag. De klacht faalt derhalve.

5.3. De tweede klacht van het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu deze klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.4. Het middel kan niet tot cassatie leiden.

6. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

7. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 januari 2005.