Home

Hoge Raad, 14-12-2004, AR4901, 01493/04 E

Hoge Raad, 14-12-2004, AR4901, 01493/04 E

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 december 2004
Datum publicatie
14 december 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AR4901
Formele relaties
Zaaknummer
01493/04 E
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025] art. 352

Inhoudsindicatie

OM-cassatie tegen vrijspraak van handelingen m.b.t. indigovinken “zijnde beschermde vogels”. Uit ’s hofs motivering van de vrijspraak blijkt niet dat het hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door van een verkeerde opvatting van het begrip “een in Europa in het wild levende vogel uit te gaan”. De enkele mogelijkheid dat het hof van een verkeerde uitleg is uitgegaan, leidt niet tot vernietiging van de vrijspraak. HR verwijst voor toetsingskader naar HR NJ 2004, 480. De stelling dat het hof nader onderzoek diende te gelasten alvorens tot een einduitspraak te komen, vindt geen steun in het recht, evenmin als de stelling dat het hof – nu geen sprake was van een vordering of verzoek daartoe – zijn impliciete oordeel dat nader onderzoek niet noodzakelijk was, ambtshalve had dienen te motiveren.

Uitspraak

14 december 2004

Strafkamer

nr. 01493/04 E

IV/IV

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 april 2004, nummer 21/001748-03, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 10 april 2003 - de verdachte vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

2.2. Na de terechtzitting waarop de conclusie is genomen, is bij de Hoge Raad ingekomen een schrijven van de raadsman van de verdachte, mr. J.G.G. Wilgers, advocaat te Goes.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel klaagt over de door het Hof gegeven vrijspraak.

3.2.1. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

"hij op of omstreeks 28 november 2001 in de gemeente Barneveld een aantal (2) indigovinken (Passerina cyanea), zijnde (een) beschermde vogel(s), zijnde (een) vogel(s) als bedoeld in artikel 2 van de Vogelwet 1936, onder zich heeft gehad en/of ten koop heeft aangeboden en/of ten verkoop voorhanden heeft gehad".

3.2.2. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het hem tenlastegelegde en heeft dienaangaande overwogen:

"Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het telastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Er bestaat gerede twijfel of het bij de in de telastelegging vermelde vogels wel gaat om "beschermde vogels" in de zin van artikel 1 onder 2e van de Vogelwet 1936. Het materiaal dat het hof ter beschikking staat laat verschillende conclusies toe over de vraag of de indigovink een in Europa in het wild levende soort is.

Bij deze stand van zaken dient vrijspraak te volgen."

3.3. Vooropgesteld moet worden dat uit de door het Hof gebezigde motivering niet blijkt dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door van een verkeerde opvatting omtrent het aan de wettelijke omschrijving ontleende begrip "een in Europa in het wild levende vogel" uit te gaan. De enkele mogelijkheid dat het Hof van een verkeerde uitleg van dat begrip is uitgegaan, zoals het middel aanvoert, kan niet leiden tot vernietiging van het vrijsprekende arrest.

3.4. Voorzover het middel betoogt dat het Hof ontoereikend gemotiveerd tot een vrijspraak is gekomen, moet worden voorop gesteld dat de door het Hof voor de vrijspraak gegeven motivering in cassatie slechts op haar begrijpelijkheid kan worden getoetst. Voorts geldt dat in geval het Hof op grond van de aan hem voorbehouden beslissing inzake de selectie en waardering van het bewijsmateriaal tot de slotsom komt dat vrijspraak moet volgen, dit oordeel geen nadere motivering behoeft en in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden. Dat betekent ook dat een nadere motivering van een vrijspraak de gegeven beslissing niet onbegrijpelijk maakt doordat het beschikbare bewijsmateriaal - al dan niet op grond van een andere uitleg van gegevens van feitelijke aard - een andere (bewijs)beslissing toelaat (vgl. HR 4 mei 2004, NJ 2004, 480). Ook in zoverre faalt het middel.

3.5. Tenslotte bevat het middel de klacht dat het Hof ten onrechte tot een vrijspraak is gekomen in plaats van een nader onderzoek te gelasten, althans zijn (impliciete) oordeel dat nader onderzoek niet noodzakelijk is ten onrechte niet heeft gemotiveerd. Ook die klacht kan niet tot cassatie leiden, omdat de stelling dat het Hof - in het licht van zijn oordeel over het voorhanden zijnde bewijsmateriaal - gehouden was nader onderzoek te gelasten alvorens tot een einduitspraak te komen, geen steun vindt in het recht, evenmin als de stelling dat het Hof - nu er geen sprake was van een vordering of verzoek daartoe -zijn impliciete oordeel dat nader onderzoek niet noodzakelijk is, ambtshalve had dienen te motiveren.

3.6. Het middel faalt derhalve in al zijn onderdelen.

4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, moet het beroep worden verworpen.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 14 december 2004.