Hoge Raad, 17-12-2004, AR3170, C04/064HR en C04/100HR
Hoge Raad, 17-12-2004, AR3170, C04/064HR en C04/100HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 december 2004
- Datum publicatie
- 17 december 2004
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2004:AR3170
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AR3170
- Zaaknummer
- C04/064HR en C04/100HR
Inhoudsindicatie
17 december 2004 Eerste Kamer Nrs. C04/064HR en C04/100HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaken van: BOSTA B.V., gevestigd te Veghel, EISERES tot cassatie, advocaat: mr. W. Taekema, t e g e n [verweerder], gevestigd te [vestigingsplaats], VERWEERSTER in cassatie, advocaat: mr. R.S. Meijer. 1. Het geding in feitelijke instanties...
Uitspraak
17 december 2004
Eerste Kamer
Nrs. C04/064HR en C04/100HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaken van:
BOSTA B.V.,
gevestigd te Veghel,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. W. Taekema,
t e g e n
[verweerder],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: VDL - heeft bij exploot van 7 april 1998 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Bosta - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Hertogenbosch en, na vermeerdering van eis bij conclusie van repliek, gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. Bosta te bevelen om binnen vijf werkdagen na de betekening van het in dezen te wijzen vonnis alle buisklemmen die zij op 24 juni 1997 in voorraad had en die inbreuk maken op de auteurs- en merkrechten van VDL op haar VDL-buisklemmen, aan VDL af te geven en VDL te machtigen deze inbreukmakende producten voor rekening van Bosta te (doen) vernietigen;
2. Bosta te bevelen zich terstond na de betekening van het in dezen te wijzen vonnis te onthouden van de verdere verkoop en/of levering van de inbreukmakende buisklemmen als omschreven in het lichaam van deze dagvaarding;
3. Bosta te bevelen zich terstond na de betekening van het in dezen te wijzen vonnis te onthouden van iedere inbreuk op de auteursrechten van VDL als omschreven in het lichaam van deze dagvaarding;
4. Bosta te bevelen zich terstond na de betekening het in dezen te wijzen vonnis te onthouden van ieder inbreukmakend gebruik van het vormmerk van VDL als omschreven in het lichaam van deze dagvaarding;
5. Bosta te bevelen zich terstond na de betekening van het in dezen te wijzen vonnis te onthouden van elk onrechtmatig handelen als omschreven in het lichaam van deze dagvaarding;
6. Bosta te bevelen binnen één week na de betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan VDL of haar advocaat schriftelijk mededeling te doen van naam, adres, telefoonnummer(s) en bankrekeningnummer(s) van de producent en van alle hun bekende leverancier(s) en wederverkopers van producten die inbreuk maken op de auteurs- en merkrechten van VDL, voorzover deze gegevens hun bekend zijn, één en ander voorzover mogelijk gestaafd door facturen of andere bescheiden;
7. Bosta te bevelen binnen één week na de betekening van het in dezen te wijzen vonnis, onder overlegging van kopieën van facturen of andere justificatoire bescheiden, aan VDL schriftelijk opgave te doen van
a) de aantallen inbreukmakende producten die zij van haar toeleverancier(s) heeft gekocht en geleverd gekregen, dan wel voor derden onder zich heeft gehad;
b) de aantallen inbreukmakende producten die zij aan derden heeft verkocht en/of geleverd;
c) de aantallen van de bedoelde inbreukmakende buisklemmen die zij op 24 juni 1997 nog in voorraad had;
d) naam en adres van de afnemer(s) van de inbreukmakende buisklemmen die zij op 24 juni 1997 nog in voorraad had en die zij tussen 24 juni en 1 juli 1997 heeft uitgeleverd;
8. te bepalen dat, indien Bosta met de naleving van de onder 1 t/m 7 gevraagde verboden en/of bevelen in gebreke blijft, Bosta aan VDL een onmiddellijk opeisbare dwangsom van ƒ 50.000,-- zal verbeuren voor iedere overtreding van ieder afzonderlijk bevel, alsmede een dwangsom van ƒ 10.000,-- voor iedere dag dat de overtreding van ieder van deze bevelen zal voortduren;
9. Bosta te veroordelen de ten gevolge van de te dezen bedoelde inbreuken genoten winst aan VDL af te dragen en dienaangaande rekening en verantwoording af te leggen als volgens de wet;
10. Bosta te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VDL te betalen een bedrag van ƒ 1.434.547,15;
11. Bosta te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Bosta heeft de vorderingen bestreden en in reconventie, na verschillende wijzigingen van eis, gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. nietig te verklaren het vormmerk dat door VDL op 15 januari 1997 is gedeponeerd onder nr. 885831 voor de Benelux, en ambtshalve doorhaling daarvan te gelasten;
2. VDL te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VDL te betalen een bedrag van ƒ 666.656,33.
VDL heeft in reconventie de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 21 juli 2000 de vordering grotendeels (de geldvordering tot een bedrag van ƒ 934.547,15 met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding) toegewezen en de vordering in reconventie afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Bosta in conventie en in reconventie hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Daarbij heeft Bosta haar eis in reconventie gewijzigd en met vernietiging van voormeld vonnis gevorderd:
1. nietig te verklaren op grond van art. 14 lid 1, onder a., BMW het vormmerk dat door VDL op 15 januari 1997 is gedeponeerd onder nr. 885831 in het Benelux merkenregister en ambtshalve de doorhaling daarvan te gelasten;
2. voorwaardelijk (voor zover het hof van oordeel mocht zijn dat de VDL-buisklem vatbaar is voor mensenrechtelijke bescherming): nietig te verklaren op grond van art. 4 lid 6 BMW van voormeld vormmerk en ambtshalve doorhaling daarvan te gelasten;
3. VDL te veroordelen om aan Bosta te vergoeden de schade die zij heeft geleden als gevolg van de betekening van de twee in het petitum omschreven vonnissen van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
VDL heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en vernietiging van voormeld vonnis voor zover het betreft de hoogte van de toegewezen schadevergoeding gevorderd en, opnieuw rechtdoende:
1. Bosta te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VDL te betalen:
-een bedrag van ƒ 500.000,-- aan verbeurde dwangsommen;
-een bedrag van ƒ 270.512,-- aan buitengerechtelijke kosten;
-een bedrag van ƒ 150.000,-- ter zake van de aantasting van de auteurs- en merkrechten van VDL,
althans zodanige bedragen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
2. Bosta te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VDL te betalen de door VDL gederfde winst ten bedrage van ƒ 1.315,095,--;
3. Bosta te veroordelen tot vergoeding van de schade wegens gederfde winst voor zover deze het onder 2 hierboven vermelde bedrag te boven gaat, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
4. Bosta te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VDL terzake de door haar als gevolg van de inbreuk genoten winst af te dragen een bedrag van ƒ 795,814,--;
5. Bosta te veroordelen de door haar als gevolg van de inbreuk genoten winst - voor zover deze hoger is dan onder punt 4 hiervoor aangegeven - af te dragen en dienaangaande rekening en verantwoording af te leggen als volgens de wet;
6. te bepalen dat Bosta de door de inbreuk genoten winst afdraagt indien deze hoger is dat de door Bosta aan VDL te betalen schadevergoeding wegens gederfde winst en dat Bosta de door VDL gederfde winst vergoedt indien deze hoger is dat de door Bosta als gevolg van de inbreuk genoten winst.
Nadat Bosta zich tegen de vermeerdering van eis had verzet, heeft VDL haar vordering in appel onder 1 met ƒ 500.000,-- verminderd, waarna Bosta haar verzet tegen de vermeerdering van eis heeft ingetrokken.
Bij tussenarrest van 24 juni 2003 heeft het hof in het principaal en incidenteel appel in conventie de zaak naar de rol verwezen voor aktes door partijen en voorts in conventie en in reconventie iedere verdere beslissing aangehouden.
Bij akte ter rolzitting van 15 juli 2003 heeft Bosta het hof verzocht te bepalen dat tegen het arrest van 24 juni 2003 cassatieberoep kan worden ingesteld dan wel naar aanleiding van deze akte een arrest te wijzen met dezelfde inhoud als het arrest van 24 juni 2003 doch met daarin opgenomen de overweging dat tegen dat arrest cassatieberoep kan worden ingesteld.
VDL heeft bij antwoordakte ter zitting van 23 september 2003 geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
VDL heeft bij akte ter zitting van 6 januari 2004 haar eis vermeerderd met € 14.499,76 ter zake van onderzoekskosten in de periode oktober 2001 tot en met november 2002 en zich uitgelaten omtrent de onderdelen zoals verzocht in het tussenarrest van 24 juni 2003 met overlegging van producties.
Bosta heeft het hof bij faxbrief van 16 februari 2004 verzocht te beslissen op het door haar bij akte ter rolle van 15 juli 2003 gedane verzoek en om de procedure voor het overige te schorsen. In die brief is medegedeeld dat een afschrift daarvan is verzonden aan de advocaat van VDL.
Het hof heeft bij arrest van 9 maart 2004 in het principaal en incidenteel appel bepaald dat tegen het tussenarrest van 24 juni 2003 beroep in cassatie kan worden ingesteld
Het tussenarrest van het hof van 24 juni 2003 en het arrest van 9 maart 2004 zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het tussenarrest van het hof van 24 juni 2003 heeft Bosta bij exploot van 11 februari 2004 (ingeschreven onder rolnummer C04/064) beroep in cassatie ingesteld. Vervolgens heeft Bosta bij exploot van 19 maart 2004 (ingeschreven onder rolnummer C04/100) beroep in cassatie ingesteld tegen (i) het arrest van het hof van 9 maart 2004 als vervolg op het arrest van het hof van 24 juni 2003 [voor zover het arrest van 9 maart 2004 bedoeld tussenarrest vervangt respectievelijk geacht moet worden gelijkluidend te zijn aan dat tussenarrest, met de aanvulling dat tegen (de beslissingen in) het tussenarrest van 24 juni 2003 beroep in cassatie kan worden ingesteld] en (ii) [voor het geval het voormelde arrest van 9 maart 2004 niet geacht moet worden het tussenarrest van 24 juni 2003 te vervangen] het voormelde tussenarrest van 24 juni 2003. Beide cassatiedagvaardingen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
VDL heeft in beide beroepen primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van Bosta in haar beroepen, subsidiair tot verwerping van de beroepen.
De zaken zijn voor partijen met betrekking tot het beroep op niet-ontvankelijkheid toegelicht door hun advocaten en voor Bosta mede door prof. mr. W.A. Hoyng, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt:
- in de zaak C04/064 tot niet-ontvankelijkheid van Bosta in haar cassatieberoep, en
- in de zaak C04/100 tot verwijzing naar de rol voor voortprocederen.
De advocaat van VDL heeft bij brief van 15 oktober 2004 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van de beroepen
3.1 In de onderhavige zaken heeft het hof op 24 juni 2003 een tussenarrest gewezen, waarin het in conventie de zaak naar de rol van 15 juli 2003 heeft verwezen en in conventie en in reconventie iedere verdere beslissing heeft aangehouden. Nu het hof niet anders heeft bepaald, kon van dit tussenarrest ingevolge art. 401a lid 2 Rv. beroep in cassatie slechts tegelijk met dat van het eindarrest worden ingesteld. Bij akte ter rolzitting van 15 juli 2003 heeft Bosta het hof evenwel verzocht te bepalen dat tegen het arrest van 24 juni 2003 tussentijds cassatieberoep kan worden ingesteld dan wel naar aanleiding van deze akte een arrest te wijzen met dezelfde inhoud als het arrest van 24 juni 2003 doch met daarin opgenomen de overweging dat tegen dat arrest tussentijds cassatieberoep kan worden ingesteld. Na verzet van VDL bij akte van 23 september 2003 en een faxbrief van Bosta van 16 februari 2004 waarin zij het hof verzocht heeft op het door haar gedane verzoek te beslissen, heeft het hof, na in de rov. 8.3 en 8.4 te hebben overwogen als weergegeven in nr. 2.21 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, bij arrest van 9 maart 2004 bepaald dat tegen het tussenarrest van 24 juni 2003 cassatieberoep kan worden ingesteld.
3.2 Met betrekking tot de mogelijkheid dat de rechter ook nadat hij uitspraak heeft gedaan alsnog bepaalt dat beroep kan worden ingesteld voor de einduitspraak, heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 23 januari 2004, C02/156, RvdW 2004, 20, als volgt overwogen: "3.4 (...)In de tweede plaats moet worden aangenomen dat de rechter ook nadat hij uitspraak heeft gedaan, desverzocht - en na de wederpartij op het verzoek te hebben gehoord - alsnog kan bepalen dat beroep kan worden ingesteld voor de einduitspraak, ongeacht of een daartoe strekkend verzoek aanvankelijk in de processtukken is gedaan. In het belang van een goede procesorde dient te worden aangenomen dat een zodanig verzoek binnen de beroepstermijn dient te worden gedaan. De rechter behoeft zijn beslissing op het verzoek, waarin hij een bevoegdheid uitoefent die aan zijn procesbeleid is overgelaten, niet te motiveren, net zomin als wanneer hij een beslissing zoals bedoeld in art. 337 lid 2 Rv. aanstonds in zijn tussenuitspraak neemt. Met het instellen van het desbetreffende rechtsmiddel - binnen de wettelijke termijn - hoeft niet te worden gewacht totdat op het verzoek is beslist; de beslissing op dat verzoek zal immers niet steeds kunnen worden genomen voordat die termijn is verstreken. Bij de beslissing om al dan niet ontheffing te verlenen van het in art. 337 lid 2 Rv. besloten verbod, mag het feit dat de zaak inmiddels reeds in de hogere instantie aanhangig is gemaakt, geen rol spelen."
3.3 Vereist is dus dat het beroep binnen de wettelijke termijn wordt ingesteld. Dit ligt ook voor de hand, nu beroepstermijnen van openbare orde zijn en volgens vaste rechtspraak uitgangspunt is dat in het belang van een goede rechtspleging omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie aanvangt en eindigt duidelijkheid dient te bestaan en dat derhalve aan beroepstermijnen strikt de hand moet worden gehouden. Hieruit volgt dat de beslissing van het hof van 9 maart 2004 dat tegen het tussenarrest van 24 juni 2003 cassatieberoep kan worden ingesteld, niet kon bewerkstelligen dat een na het verstrijken van de cassatietermijn door Bosta ingesteld cassatieberoep (alsnog) ontvankelijk is. Derhalve moet Bosta, nu ingevolge art. 402 lid 1 Rv. in het onderhavige geval het beroep in cassatie moest worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van 24 juni 2003, zowel in haar op 11 februari 2004 ingestelde beroep in de zaak C04/064 tegen het arrest van 24 juni 2003 als in haar op 19 maart 2004 ingestelde beroep in de zaak C04/100 voor zover gericht tegen het arrest van het hof van 24 juni 2003 niet-ontvankelijk worden verklaard. Ook voor zover laatstgenoemd beroep is gericht tegen het arrest van 9 maart 2004, moet Bosta daarin niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de voorwaarden waaronder dat beroep is ingesteld, niet is voldaan.
3.4 De Hoge Raad acht termen aanwezig in beide zaken wat betreft het salaris te volstaan met één veroordeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
in de zaak met rolnr. C04/64:
verklaart Bosta niet-ontvankelijk in haar beroep;
in de zaak met rolnr. C04/100:
verklaart Bosta niet-ontvankelijk in haar beroep;
in de zaken met rolnr. C04/064 en C04/100:
veroordeelt Bosta in de kosten van de gedingen in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van VDL begroot op € 359,34 aan verschotten in de zaak met rolnr. C04/64, op € 5.740,34 aan verschotten in de zaak met rolnr. C04/100, en op € 2.200,-- voor salaris in de zaken met de rolnummers C04/64 en C04/100 tezamen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 17 december 2004.