Home

Hoge Raad, 28-09-2004, AP4455, 00617/04 A

Hoge Raad, 28-09-2004, AP4455, 00617/04 A

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
28 september 2004
Datum publicatie
29 september 2004
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AP4455
Formele relaties
Zaaknummer
00617/04 A
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 287

Inhoudsindicatie

Ontoereikend bewijs (voorwaardelijk) opzet. Het verweer dienaangaande is niet weerlegd in de motivering van de bewezenverklaring. ’s Hofs vaststelling dat verdachte op de grond in de richting van het wegrennende slachtoffer heeft geschoten (wiens onderbeen is geraakt) kan zonder nadere vaststellingen omtrent de precieze toedracht niet het oordeel dragen dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer dodelijk zou worden getroffen. De door het hof in aanmerking genomen omstandigheid dat verdachte een ongeoefend schutter is, maakt dat niet anders, nog daargelaten dat die omstandigheid geen steun vindt in de gebruikte bewijsmiddelen, terwijl het hof evenmin heeft aangegeven aan welk wettig bewijsmiddel het die omstandigheid heeft ontleend.

Uitspraak

28 september 2004

Strafkamer

nr. 00617/04 A

PB/IV

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 9 december 2003, nummer 900.758/02, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren [te geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1982, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring op Curaçao (Nederlandse Antillen).

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - behalve ten aanzien van de strafoplegging en met aanvulling van de strafmotivering - bevestigd een vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 29 april 2003, waarbij de verdachte is veroordeeld ter zake van 1. "medeplegen van doodslag", 2. "medeplegen van diefstal voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken", 3. "medeplegen van diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken", 4. "poging tot doodslag" en 5. "medeplegen van overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3 eerste lid van de Vuurwapenverordening 1930". Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot twaalf jaren gevangenisstraf.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3. Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beoordeling van het tweede middel

4.1. In het middel wordt geklaagd dat het Hof de bewezenverklaring van feit 4 onvoldoende heeft gemotiveerd, nu uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld.

4.2. Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:

"hij op 20 juli 2002 op het eiland Curaçao ter uitvoering van het door hem, verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk met een pistool een schot in de richting van die [slachtoffer 1] heeft gelost, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf niet voltooid, alleen tengevolge van enige van zijn, verdachtes wil onafhankelijke omstandigheid."

4.3. Die bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:

"14. een ambtsedig proces-verbaal, nummer 879/02, op 23 juli 2002 opgemaakt, gesloten en getekend door E.L. Winklaar en V.M. Wolff, beiden brigadier bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, eiland Curaçao, voorzover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de op 23 juli 2002 tegenover de verbalisanten of een van hen afgelegde verklaring van verdachte:

Over het incident dat op 20 juli 2002 plaatsvond te [plaats] ter hoogte van het perceel [001], kan ik het volgende verklaren: Ongeveer één à twee weken geleden had ik een radio van een choller gekocht om weer te verkopen. Ik bood de radio te koop aan aan [slachtoffer 1], hij gaf een eerste betaling. Op 20 juli 2002 vroeg ik aan [betrokkene 1] of hij mij een ritje kon geven. Ik was van plan om naar [slachtoffer 1] te gaan. Dit in verband met het geld dat hij mij nog schuldig was in verband met de radio. Ik had een pistool bij mij. Gekomen bij [slachtoffer 1], stapten we allebei uit de auto. [Slachtoffer 1] was met een hark in de tuin bezig. Ik ging naar [slachtoffer 1] toe. Toen ik naar het geld vroeg, zei hij dat hij niets voor mij had. Ik ging op hem af, [slachtoffer 1] zwaaide naar mij met de hark. [Slachtoffer 1] trachtte weg te rennen, ik trok het pistool en loste een schot in zijn richting, doch op de grond. [Slachtoffer 1] rende weg. Later vernam ik dat [slachtoffer 1] door het schot geraakt werd.

15. een ambtsedig proces-verbaal, nummer 878/02, d.d. 26 juli 2002, opgemaakt door B.J. van Henneigen, brigadier bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, eiland Curaçao, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de op 20 juli 2002 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer 1]:

Hedenmiddag bevond ik mij op het erf van mijn woning te [plaats] ter hoogte van perceel nummer [001]. Op een gegeven moment kwam een witte Toyota Starlet aanrijden die voor mijn woning bleef staan, daarin bevonden zich [betrokkene 1] en [verdachte]. Zij kwamen naar mij toe. [Verdachte] vroeg mij naar een auto radio cassette speler die ik moest bewaren. Kort daarna trok [verdachte] een pistool uit zijn broeksband, richtte deze in de richting van mijn gelaat en zei tegen mij: "Ei swa ta wega e kos aki a bira?" Ik zwaaide met een bladerhark. Hierna nam ik de benen. Tijdens mijn vlucht hoorde ik een schot en tegelijkertijd voelde ik pijn ter hoogte van mijn onderbeen. Bij de politiewacht Rio Canario merkte ik dat ik door een kogel verwond was geraakt.

16. een proces-verbaal, d.d. 20 februari 2003, opgemaakt door mr. M.L.A. Angela, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit Gerecht, voor zover inhoudende als de op genoemde datum in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek tegen verdachte, tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van de getuige [betrokkene 1] - zakelijk weergegeven -:

Geval [slachtoffer 1]

[Verdachte] heeft met een handvuurwapen geschoten op [slachtoffer 1]. Ze waren aan het discussiëren toen ineens [verdachte] van onder zijn shirt het wapen te voorschijn heeft gehaald en het met gestrekte rechterhand op schouderhoogte gericht heeft op [slachtoffer 1]. Vanuit de voortuin van [slachtoffer 1's] huis stond ik te kijken. Ten tijde van het schot had [slachtoffer 1] een tuinhark in een van zijn handen. [Verdachte] en [slachtoffer 1] zijn uit elkaar weggerend."

4.4. Het Gerecht in eerste aanleg heeft in het, ook in zoverre door het Hof bevestigde, vonnis met betrekking tot die bewezenverklaring het volgende overwogen:

"Nadere bewijsoverweging.

Met betrekking tot het onder 4 bewezenverklaarde feit;

Verdachte heeft zich verweerd door te stellen dat hij bij het schietincident van 20 juli 2002, niet het opzet had om [slachtoffer 1] van het leven te beroven maar dat het enkel zijn bedoeling was om [slachtoffer 1] bang te maken. Dit verweer vindt haar weerlegging in de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij heeft geschoten op de grond in de richting van de wegrennende [slachtoffer 1]. Verdachte die geen geoefend schutter is, heeft aldus het aanmerkelijk risico genomen dat het afgevuurde schot die [slachtoffer 1] zou raken, zoals ook is gebeurd. Bij verdachte wordt daarom opzet in de zin van voorwaardelijk opzet aanwezig geacht."

4.5. Het verweer dat het opzet van de verdachte niet was gericht op de dood van het slachtoffer vindt zijn weerlegging niet in de motivering van de bewezenverklaring. 's Hofs vaststelling dat de verdachte op de grond in de richting van het wegrennende slachtoffer heeft geschoten (waarbij deze ter hoogte van het onderbeen is geraakt) kan bij gebreke van nadere vaststellingen omtrent de precieze toedracht niet 's Hofs oordeel dragen dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer dodelijk zou worden getroffen. De door het Hof bij dat oordeel in aanmerking genomen omstandigheid dat de verdachte een ongeoefend schutter is, maakt dat niet anders, nog daargelaten dat die omstandigheid geen steun vindt in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, terwijl het Hof evenmin heeft aangegeven aan welk wettig bewijsmiddel het die omstandigheid heeft ontleend.

4.6. De bewezenverklaring van feit 4 is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed, zodat het middel gegrond is.

5. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging;

Verwijst de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;

Verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 28 september 2004.