Hoge Raad, 08-06-2004, AO8335, 02403/03
Hoge Raad, 08-06-2004, AO8335, 02403/03
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 juni 2004
- Datum publicatie
- 8 juni 2004
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2004:AO8335
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AO8335
- Zaaknummer
- 02403/03
- Relevante informatie
- Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 9a, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 63, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 285, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 369
Inhoudsindicatie
De regel ex art. 369.1 (oud) Sv dat de politierechter onbevoegd is tot oplegging van meer dan zes maanden gevangenisstraf, geldt niet bij ongelijktijdige berechting van strafbare feiten waarop ex art. 63 Sr de samenloopbepalingen van boek I, titel VI, Sr van toepassing zijn. Art. 369.1 Sv geldt bij samenloop van strafbare feiten alleen indien en voorzover met toepassing van de art. 57-62 Sr bij gelijktijdige berechting van meer (op één dagvaarding tenlastegelegde of op verschillende tenlasteleggingen doch ter terechtzitting gevoegde) strafbare feiten één gevangenisstraf wordt opgelegd.
Uitspraak
8 juni 2004
Strafkamer
nr. 02403/03
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 mei 2003, nummer 22/004575-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats], ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Rijnmond" te Rotterdam.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 9 januari 2002 - de verdachte ter zake van "diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming" veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat het Hof art. 63 Sr verkeerd heeft uitgelegd.
3.2. De Politierechter heeft in het vonnis van 9 januari 2002 - met toepassing van art. 9a Sr - de verdachte ter zake van het onderhavige feit, dat op 4 mei 2001 is begaan, schuldig verklaard zonder toepassing van straf. De Politierechter heeft daartoe het volgende overwogen:
"De politierechter heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening gehouden met de omstandigheid, dat de verdachte bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 12 juli 2001, is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, en nu opnieuw is schuldig verklaard aan een misdrijf dat voor die datum is gepleegd."
3.3. In het door de Officier van Justitie ingestelde hoger beroep heeft het Hof, met vernietiging van evengenoemd vonnis, de verdachte ter zake van het onderhavige feit veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf. Het Hof heeft in het kader van de motivering van die straf onder meer het volgende overwogen:
"De raadsman van verdachte heeft bepleit dat het hof - gelijk de eerste rechter heeft beslist - de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, schuldig zal verklaren zonder oplegging van straf. Hij heeft daartoe aangevoerd dat, indien de onderhavige strafzaak op 12 juli 2001 gelijktijdig met de strafzaak tegen verdachte onder rolnummer 1004139901 zou zijn berecht, de politierechter krachtens de wet ook geen hogere straf had mogen opleggen dan de zes maanden gevangenisstraf waartoe hij de verdachte toen veroordeelde.
Het hof overweegt dienaangaande dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht voor de daarin genoemde situatie slechts de samenloopbepalingen ook van toepassing verklaart in gevallen, waarin die volgens de tekst van de artikelen 56-62 van het Wetboek van Strafrecht niet zouden gelden. Hetgeen in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald stond de politierechter niet in de weg om een gecombineerde gevangenisstraf van zes maanden en taakstraf of geldboete op te leggen. Daarbij komt dat het hof wel bevoegd is tot oplegging van meer dan zes maanden gevangenisstraf en zelfstandig kan en moet bepalen welke straf of combinatie van straffen passend en geboden is."
3.4. Aan de klacht ligt de opvatting ten grondslag dat de Politierechter op grond van art. 369, eerste lid, (oud) Sv niet bevoegd was tot oplegging van een gevangenisstraf van meer dan zes maanden, zodat hij bij ongelijktijdige berechting van strafbare feiten waarop ingevolge art. 63 Sr de samenloopbepalingen van titel VI van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn, niet een straf mocht opleggen die - gelet op de eerder opgelegde gevangenisstraf - deze grens overschrijdt. Die opvatting is onjuist. De beperkende regel van art. 369, eerste lid, Sv geldt in geval van samenloop van strafbare feiten alleen indien en voorzover aan de verdachte met toepassing van de art. 57 - 62 Sr bij gelijktijdige berechting van meerdere strafbare feiten één gevangenisstraf wordt opgelegd, dus bij de berechting van onderscheidene strafbare feiten die hetzij bij één dagvaarding zijn tenlastegelegd hetzij bij verschillende dagvaardingen zijn tenlastegelegd doch op de voet van art. 285 Sv ter terechtzitting zijn gevoegd (vgl. HR 9 juni 1941, NJ 1941, 731). Die beperking geldt derhalve niet in het geval van ongelijktijdige berechting waarop het middel het oog heeft.
3.5. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 8 juni 2004.