Home

Hoge Raad, 08-06-2004, AO6495, 02400/03 B

Hoge Raad, 08-06-2004, AO6495, 02400/03 B

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 juni 2004
Datum publicatie
23 juli 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AO6495
Formele relaties
Zaaknummer
02400/03 B
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 15-05-2025 tot 01-07-2025], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 15-05-2025 tot 01-07-2025] art. 552a

Inhoudsindicatie

Alvorens op een klaagschrift ex art. 552a sv te beslissen, moet de rechter nagaan of een ander dan de klager als belanghebbende moet worden aangemerkt. In dat geval mag de rechter niet treden in de beoordeling van het klaagschrift zonder dat die belanghebbende - indien deze bekend of gemakkelijk traceerbaar is - in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord en desgewenst zelf een klaagschrift in te dienen.

Uitspraak

8 juni 2004

Strafkamer

nr. 02400/03 B

EdK/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Roermond van 28 augustus 2003, nummer 04/660042-03, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:

[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden beschikking

De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door klaagster ingediende beklag strekkende tot teruggave aan haar van de in bovenstaande beschikking omschreven personenauto.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.

De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd, en de zaak zal worden verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.

3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden beschikking

3.1. Vooropgesteld moet worden dat het wettelijk stelsel meebrengt dat op de rechter de plicht rust om, alvorens op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv te beslissen, aan de hand van de hem ter beschikking staande gegevens na te gaan of een ander dan de klager als belanghebbende moet worden aangemerkt. In dat geval mag de rechter niet treden in de beoordeling van het klaagschrift zonder dat die belanghebbende - indien deze bekend of gemakkelijk traceerbaar is - in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord en om desgewenst zelf een klaagschrift in te dienen.

3.2. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een afschrift van een proces-verbaal van de Regiopolitie Limburg-Noord, district Venlo van 30 juli 2003 - van welk proces-verbaal de Rechtbank blijkens de bestreden beschikking kennis heeft genomen - inhoudende dat de onderhavige personenauto als gestolen stond vermeld en destijds eigendom was van aangeefster [betrokkene 1], echtgenote van [betrokkene 2], afkomstig uit [plaats] (Duitsland). Dit in aanmerking genomen is zonder nadere motivering, welke in de bestreden beschikking ontbreekt, niet begrijpelijk waarom de Rechtbank niet - met aanhouding van de behandeling van het door de klaagster ingediende klaagschrift - de aangeefster in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord en om desgewenst zelf een klaagschrift in te dienen. Opmerking verdient dat uit de door de Advocaat-Generaal toegevoegde stukken blijkt dat na het instellen van het beroep in cassatie [A] BV te [plaats] namens [B] Versicherungen te [plaats] (Duitsland), als zijnde gesubrogeerd in de rechten van voornoemde [betrokkene 1] als bestolene, zich als belanghebbende heeft gemeld.

3.3. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en het middel geen bespreking behoeft.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden beschikking;

Wijst de zaak terug naar de Rechtbank te Roermond, opdat de zaak op het bestaande beklag opnieuw wordt behandeld en afgedaan.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juni 2004.