Home

Hoge Raad, 04-05-2004, AO5061, 02859/03

Hoge Raad, 04-05-2004, AO5061, 02859/03

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 mei 2004
Datum publicatie
4 mei 2004
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AO5061
Formele relaties
Zaaknummer
02859/03
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 352

Inhoudsindicatie

OM-cassatie tegen vrijspraak. De selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal is voorbehouden aan de feitenrechter, behoeft behoudens bijzondere gevallen geen nadere motivering en kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Dit geldt ook indien de feitenrechter op grond van zijn selectie en waardering van het bewijsmateriaal tot vrijspraak komt. Een nadere motivering van een vrijspraak maakt de beslissing niet onbegrijpelijk doordat het bewijsmateriaal een andere (bewijs)beslissing toelaat.

Uitspraak

4 mei 2004

Strafkamer

nr. 02859/03

SCR/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 juli 2003, nummer 22/000182-03, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 1 augustus 2002 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding tenlastegelegde.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel klaagt over de door het Hof gegeven vrijspraak.

3.2.1. Aan de verdachte is kort gezegd tenlastegelegd dat hij al dan niet in vereniging een vrouw genaamd [het slachtoffer] heeft verkracht en haar al dan niet met voorbedachten rade opzettelijk van het leven heeft beroofd.

3.2.2. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Het heeft dienaangaande overwogen:

"De betrokkenheid van de verdachte bij de dood van [het slachtoffer] zou uitsluitend kunnen volgen uit zijn eigen verklaringen, afgelegd ten overstaan van politieambtenaren, medegedetineerden of zijn familie. De verklaringen van de verdachte over die betrokkenheid - en overigens ook over die van de door hem genoemde andere persoon - voor zover deze al eenduidig zijn op te vatten, komen niet overeen met de bevindingen van de patholoog dr. R. Visser, neergelegd in het sectieverslag van het Nederlands Forensisch Instituut (d.d. 5 november 2001). Waar immers de verdachte op enig moment heeft verklaard dat hij of een door hem met name genoemde andere persoon met een steen tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen of een steen heeft gegooid, stemmen deze verklaringen inhoudelijk niet overeen met de in voormeld rapport genoemde doodsoorzaak van het slachtoffer [het slachtoffer].

Weliswaar valt op basis van dat rapport, in samenhang met de door de patholoog tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring, niet uit te sluiten dat een aantal geconstateerde letsels is veroorzaakt door het slaan met een hard voorwerp, bijvoorbeeld een steen, maar uit de conclusie van dat rapport blijkt dat niet die letsels de dood van [het slachtoffer] hebben veroorzaakt, maar dat de doodsoorzaak verstikking als gevolg van samendrukkend geweld ter plaatse van de hals is. Het feit dat de verklaringen van de verdachte niet overeenstemmen met de bevindingen van de patholoog klemt des te meer nu niet aannemelijk is geworden dat de aanwezigheid van een steen op de plaats delict specifieke daderwetenschap was.

Ook in (het ontbreken van) ander bewijsmateriaal ten laste van de verdachte of de door hem met name genoemde andere persoon, zoals voldoende betrouwbare getuigen omtrent de aanwezigheid van de verdachte of die andere persoon op de plaats van het delict en in hetgeen naar voren is gekomen uit het uitvoerige biologische sporenonderzoek / DNA-onderzoek, vindt het hof geen enkele ondersteuning om betrokkenheid van de verdachte bij de hem tenlastegelegde feiten aan te nemen, noch waar het betreft het onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 1 meest subsidiair tenlastegelegde, noch waar het betreft het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde.

Gelet op het vorenoverwogene dient de verdachte derhalve hiervan worden vrijgesproken."

3.3. Het middel bevat allereerst de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte heeft vrijgesproken.

3.4. Deze klacht miskent dat in cassatie niet kan worden onderzocht of de feitenrechter die de verdachte op grond van zijn feitelijke waardering van het bewijsmateriaal heeft vrijgesproken, terecht tot dat oordeel is gekomen.

3.5. Voorts bevat het middel de grief dat het Hof zijn vrijspraak heeft doen steunen op gronden die deze beslissing niet, althans niet zonder nadere motivering kunnen dragen.

3.6. Het Hof heeft de vrijspraak nader gemotiveerd, zoals hiervoor onder 3.2.2 weergegeven. Een zodanige motivering kan in cassatie slechts op haar begrijpelijkheid worden getoetst. Naar de Hoge Raad aanneemt, beoogt de steller van het middel met de onderhavige grief, waarin wordt opgekomen tegen de toereikendheid van 's Hofs nadere motivering van de gegeven vrijspraak, mede te klagen over de begrijpelijkheid van die motivering.

3.7. Ingeval de rechter die over de feiten oordeelt, het tenlastegelegde bewezen acht, is het - volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad - aan die rechter voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Deze beslissing inzake die selectie en waardering, die - behoudens bijzondere gevallen - geen motivering behoeft, kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Hetzelfde heeft te gelden in het tegenovergestelde geval dat de rechter op grond van de aan hem voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal tot de slotsom komt dat vrijspraak moet volgen. Een nadere motivering van een vrijspraak maakt de gegeven beslissing dus niet onbegrijpelijk doordat het beschikbare bewijsmateriaal - al dan niet op grond van een andere uitleg van gegevens van feitelijke aard - een andere (bewijs)beslissing toelaat. Het middel faalt derhalve ook in zoverre.

3.8. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, moet het beroep worden verworpen.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 mei 2004.