Home

Hoge Raad, 26-11-2002, AE8864, 01859/01

Hoge Raad, 26-11-2002, AE8864, 01859/01

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 november 2002
Datum publicatie
24 februari 2003
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AE8864
Formele relaties
Zaaknummer
01859/01
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 300, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 302

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

26 november 2002

Strafkamer

nr. 01859/01

IV/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 30 mei 2001, nummer 21/002757-00, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Almelo van 31 oktober 2000 - de verdachte ter zake van 1. "het medeplegen van zware mishandeling" en 2. "mishandeling" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld.

1.2. Het verkorte arrest en de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J.M. Sjöcrona en mr. D.V.A. Brouwer, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen met verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel klaagt dat het onder 2 bewezenverklaarde voorzover inhoudende dat de verdachte het slachtoffer

tegen een been heeft getrapt en/of geschopt niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.

3.2. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:

"hij op 5 juni 1999 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd [het slachtoffer], aan de haren heeft getrokken en tegen een been heeft getrapt en/of geschopt, waardoor die [slachtoffer] pijn heeft ondervonden."

3.3. De gebezigde bewijsmiddelen houden niets in waaruit kan volgen dat, zoals is bewezenverklaard, de verdachte het slachtoffer tegen een been heeft getrapt en/of geschopt. De Hoge Raad neemt aan dat het desbetreffende onderdeel van de tenlastelegging als gevolg van een kennelijke misslag in de bewezenverklaring is opgenomen. De Hoge Raad leest de bewezenverklaring met herstel van deze misslag. Aangezien in die lezing de aard en ernst van het bewezenverklaarde, in zijn geheel, waaronder de onder 1 bewezenverklaarde zware mishandeling ook bezien in het licht van het strafmaximum, niet worden aangetast, behoeft de kennelijke vergissing van het Hof niet tot cassatie te leiden.

4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en A.M.J. van Buchem-Spapens, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 26 november 2002.