Hoge Raad, 22-10-2002, AE7385, 00229/02
Hoge Raad, 22-10-2002, AE7385, 00229/02
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 22 oktober 2002
- Datum publicatie
- 22 oktober 2002
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2002:AE7385
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AE7385
- Zaaknummer
- 00229/02
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
22 oktober 2002
Strafkamer
nr. 00229/02
EW/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 juni 2001, nummer 23/001937-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats], ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Over-Amstel" te Amsterdam.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 27 juni 2000 - de verdachte ter zake van 1. primair en 2. primair "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" veroordeeld tot vijf jaren gevangenisstraf met onttrekking aan het verkeer en verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.J. Hoogendam, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft primair geconcludeerd dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het beroep en subsidiair geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal.
3. Beoordeling van de schriftuur
Het in de schriftuur aangevoerde voldoet niet aan de aan een middel van cassatie te stellen eisen, nu daarin niet wordt geklaagd over een jegens de verdachte gemaakte inbreuk op art. 6, eerste lid, EVRM als gevolg van tijdsverloop na de uitspraak waartegen beroep in cassatie is ingesteld doch slechts over de mogelijkheid van een dergelijke inbreuk. Daarbij verdient opmerking dat door het indienen van de schriftuur de termijn van afhandeling wordt verlengd.
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 oktober 2002.