Hoge Raad, 29-11-2002, AE5162, C01/060HR
Hoge Raad, 29-11-2002, AE5162, C01/060HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 29 november 2002
- Datum publicatie
- 29 november 2002
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2002:AE5162
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AE5162
- Zaaknummer
- C01/060HR
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
29 november 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/060HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M.V. Polak,
t e g e n
1. [Verweerster 1], wonende te [woonplaats],
2. [Verweerder 2], wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerders in cassatie - verder afzonderlijk te noemen: [verweerster 1] en [verweerder 2] dan wel gezamenlijk [verweerder] c.s. - hebben bij exploit van 30 november 1999 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - alsmede de stichting Westfriese Flora Bovenkarspel, gevestigd te Bovenkarspel, hierna: Flora, in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te Alkmaar en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] en Flora te veroordelen om:
I. binnen acht dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis aan [verweerster 1] bij wijze van voorschot op de schadevergoeding te betalen een bedrag van ƒ 100.000,--, althans een naar goede justitie door de President te bepalen bedrag, des dat de een betaald hebbende de ander zal zijn gekweten;
II. binnen acht dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis aan [verweerder 2] bij wijze van voorschot op de schadevergoeding te betalen een bedrag van ƒ 50.000,--, althans een naar goede justitie door de President te bepalen bedrag, des dat de een betaald hebbende de ander zal zijn gekweten.
De rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Consumentenbond, gevestigd te 's-Gravenhage, hierna: de Consumentenbond, heeft zich bij incidentele conclusie als eiseres in dit geding gevoegd, respectievelijk is in het geding als partij geïntervenieerd.
[Eiseres] en Flora hebben de vorderingen van [verweerder] c.s. en van de Consumentenbond bestreden.
De President heeft bij tussenvonnis van 23 december 1999:
ten aanzien van de vordering jegens Flora de gevorderde voorziening geweigerd;
ten aanzien van de vorderingen in de voeging/tussenkomst de gevorderde voorzieningen geweigerd;
en ten aanzien van de vordering jegens [eiseres] de behandeling van de zaak aangehouden ter fine van hetgeen in rov. 7.8.2 en 7.8.3 van dit vonnis is overwogen.
Bij eindvonnis van 20 januari 2000 heeft de President ten aanzien van de vorderingen in de voeging/tussenkomst de Consumentenbond veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van de [eiseres] en ten aanzien van de vordering van [verweerster 1] en [verweerder 2] jegens [eiseres] de gevorderde voorzieningen geweigerd en [verweerder] c.s. veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiseres].
Tegen het tussenvonnis heeft [eiseres] bij dagvaarding van 6 januari 2000 hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. [Verweerder] c.s. hebben bij dagvaarding van 2 februari 2000 tegen beide vonnissen hoger beroep ingesteld bij voormeld Hof. De appellen van [eiseres] respectievelijk [verweerder] c.s. zijn ingeschreven onder rol-nummers 70/00 SKG, resp. 185/00 SKG. Het Hof heeft de zaken bij incidenteel arrest van 18 mei 2000 gevoegd.
Bij arrest van 4 januari 2001 heeft het Hof in de gevoegde zaken de vonnissen waarvan beroep bekrachtigd, in de zaak met rolnr. 74/00 SKG [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van [verweerder] c.s., begroot op ƒ 6.895,-- en in de zaak met rolnr. 185/00 SKG [verweerder] c.s. veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiseres], begroot op ƒ 5.575,--, en de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het arrest van het Hof van 4 januari 2001 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] c.s. is verstek verleend.
[Eiseres] heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie onder 2 vermelde feiten. Kort samengevat en voor zover in cassatie van belang komen deze feiten op het volgende neer.
In februari 1999 vond in Bovenkarspel de 'Westfriese Flora' plaats, een bloemententoonstelling en een consumentenbeurs, verder te noemen de Flora, bezocht door ongeveer 80.000 mensen. [Eiseres] was daar een van de beide standhouders die whirlpools tentoonstelden. De whirlpool van [eiseres] stond in hal 3, meteen na de ingang tegenover de garderobe, en is kort voor de aanvang van de beurs gevuld met leidingwater en tijdens de beurs voortdurend op een temperatuur van ongeveer 37,5 graden Celsius gehouden. Het water heeft overdag steeds gebruist of gebubbeld en is niet vervangen, noch op een of andere manier gezuiverd of ontsmet. In de tweede week van maart 1999 werden 12 patiënten in het ziekenhuis van Hoorn opgenomen met een atypische pneumonie. Op 11 maart 1999 bleek bij zeven van de acht onderzochte patiënten de test op legionella pneumophila positief. Ruim 200 bezoekers van de Westfriese Flora zijn ziek geworden. Op 23 december 1999 waren 28 bezoekers overleden. Onderzoek heeft uitgewezen dat de whirlpool van [eiseres] de meest waarschijnlijke bron is van legionellabesmetting. [Betrokkene 1] (de echtgenoot van [verweerster 1]) en [verweerder 2] waren bezoekers van de Flora en hebben deze besmetting opgelopen; [betrokkene 1] is overleden.
3.2 De vorderingen strekken tot betaling van een voorschot op de vergoeding van schade. De president en het Hof hebben deze vorderingen afgewezen.
3.3.1 Het Hof heeft in rov. 6.1 als grondslag van de vordering van [verweerder] c.s. vermeld dat [eiseres] heeft nagelaten de hierna te melden veiligheidsmaatregelen te nemen, hoewel zij als handelaar in whirlpools op de hoogte was, althans had behoren te zijn, van de omstandigheid dat een whirlpool bij onjuiste beheersomstandigheden een mogelijke bron van legionellabesmetting is en zij daarom was gehouden de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen te nemen om een dergelijke besmetting te voorkomen, welke maatregelen bestaan uit het op de juiste temperatuur houden, chloreren en verversen van het water.
3.3.2In rov. 6.3 heeft het Hof de verweren van [eiseres] vermeld. Deze verweren kunnen als volgt worden samengevat.
(a) [Eiseres] was ten tijde van de Flora niet bekend en behoefde toen ook niet bekend te zijn met het bestaan en het gevaar van de ontwikkeling van legionellabacteriën in de whirlpool en ook niet met het gevaar dat besmetting daarmee kan worden veroorzaakt door de expositie van een whirlpool in werking.
(b) Toentertijd waren van overheidswege ook geen maatregelen voorgeschreven om een dergelijke besmetting vanuit een geëxposeerde whirlpool voor particulier gebruik te voorkomen.
(c) Als (eenvoudige) handelsonderneming in whirlpools hoefde [eiseres] niet op de hoogte te zijn van een rapport van de Gezondheidsraad uit 1986, medische literatuur en enkele buitenlandse gevallen die wijzen op een mogelijk gevaar van een legionellabesmetting vanuit een whirlpool.
(d) De chloreringseisen van de Wet hygiëne en veiligheid zwemgelegenheden (WHZ) hebben alleen betrekking op openbaar toegankelijke whirlpools.
(e) Het chloreren van het water in de whirlpool zou niet afdoende zijn geweest om de besmetting te voorkomen.
3.3.3 In rov. 6.6 heeft het Hof melding gemaakt van hetgeen met betrekking tot veiligheids- en voorzorgsmaatregelen staat vermeld in de handleidingen van whirlpools die in het geding zijn gebracht. In deze handleidingen, waarvan de relevante gedeelten door het Hof in zijn arrest zijn opgenomen, wordt gewezen op de noodzaak van het zuiver houden van het water in de whirlpool met chemische middelen of ontsmettingsmiddelen of de ozon-generator teneinde, mede in verband met de temperatuur van het water, bacteriegroei in het water te voorkomen of bacteriën te vernietigen.
3.3.4 Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat van [eiseres] als een redelijk handelend en redelijk bekwaam handelaar in whirlpools ten minste mag worden verwacht dat hij op de hoogte is, of behoort te zijn, van normale gevaren zoals die verbonden zijn aan het gebruik van whirlpools en zijn vermeld in de informatie, waartoe handleidingen behoren, en dat ervan mag worden uitgegaan dat hetgeen in deze handleidingen is vermeld, een neerslag is van hetgeen toentertijd algemeen in kringen van deze handelaars bekend was of behoorde te zijn (rov. 6.7 en 6.8). Op grond hiervan acht het Hof (rov. 6.9) voorshands aannemelijk dat [eiseres] toentertijd wist of behoorde te weten:
"dat bij gebruik van een whirlpool in het water van de whirlpool bacteriegroei kan plaatsvinden en dat ter voorkoming en/of bestrijding van die bacteriegroei het water in de whirlpool moet worden ontsmet met behulp van chemicaliën (waaronder chloor) en/of het gebruik van een ozongenerator, indien, zoals in het geval van de geëxposeerde whirlpool van [eiseres], de whirlpool met laatstgenoemd apparaat is uitgerust. Voorts dient het water van de whirlpool regelmatig gecontroleerd te worden met behulp van een testset."
3.3.5 Het Hof heeft vervolgens (in rov. 6.10-12) vastgesteld:
- dat [eiseres] het water van de tentoongestelde whirlpool voortdurend op een temperatuur van ongeveer 37,5 graden Celsius heeft gehouden en voortdurend lucht door het water heeft laten gaan;
- dat [eiseres] het water niet heeft vervangen en ook niet heeft gezuiverd of ontsmet door gebruikmaking van chloor en/of de ozongenerator;
- dat de ozongenerator niet in gebruik is geweest omdat zij niet werkt als de whirlpool in maximale stand staat om een bruisend effect te bewerkstelligen, hetgeen tijdens de openingstijden vrijwel steeds het geval is geweest en omdat na sluitingstijd de electriciteitstoevoer werd stopgezet;
- dat in de gebruiksaanwijzing van deze whirlpool is vermeld dat het chloorgehalte van het water ten minste 2.0 ppm dient te bedragen en dat dit chloorgehalte regelmatig gecontroleerd dient te worden met de bijgeleverde testset en dat [eiseres] dit een en ander heeft nagelaten.
3.3.6 Op grond hiervan heeft het Hof geoordeeld (rov. 6.14) dat [eiseres] is tekortgeschoten in haar verplichting om al die veiligheidsmaatregelen te nemen die haar bekend waren of hadden behoren te zijn (gebruik van de ozongenerator en/of chlorering) en die vereist waren met het oog op het voorkomen en bestrijden van het gevaar van bacteriegroei in het water van de whirlpool, welk gevaar voor de gezondheid van mensen haar toentertijd bekend was of behoorde te zijn en welke maatregelen weinig kostbaar of bezwaarlijk waren. Vervolgens heeft het Hof in rov. 6.15 geoordeeld:
"Van [eiseres] kon worden gevergd om alle maatregelen te treffen die haar redelijkerwijze bekend waren of behoorden te zijn om bacteriegroei in de whirlpool te voorkomen of te bestrijden gelet op de ernst van het te voorziene gevaar voor de gezondheid van mensen indien wordt nagelaten die maatregelen te treffen en de weinig kostbare aard van de te nemen maatregelen."
Het Hof heeft hieraan toegevoegd dat het gebruik van de ozongenerator tezamen met de chlorering van water in ieder geval doeltreffende maatregelen worden geacht.
3.3.7 Het Hof heeft in rov. 6.16 als verweren van [eiseres] vermeld dat [eiseres] betwist dat zij wist dat in het water specifiek de legionellabacterie tot ontwikkeling zou kunnen komen, dat die bacterie zo gevaarlijk was als later is gebleken voor personen die zich in de buurt van de geëxposeerde whirlpool hebben bevonden en dat de bacterie zich via de aërosolen verspreidt. Daarop heeft het Hof in rov. 6.17-18 overwogen dat tussen partijen vaststaat:
- dat de bacterie Legionella pneumophila in het algemeen in kleine aantallen in het milieu voorkomt en dat bacteriën van deze soort zich kunnen vermeerderen bij een watertemperatuur tussen ongeveer 25 en 50 graden Celsius als zij enkele dagen in het water verblijven;
- dat besmetting met de bacterie kan ontstaan door het inademen van aërosolen (zeer kleine in de lucht zwevende waterdruppeltjes of stofdeeltjes) die de bacterie bevatten;
- dat besmetting kan leiden tot de ziekte legionellose (veteranenziekte);
- dat een en ander ook blijkt uit het advies inzake legionellose van de Gezondheidsraad van 25 juni 1986;
- dat door het bubbelen of bruisen van het water in de whirlpool aërosolen ontstaan die als drager van de zich in het water bevindende legionellabacterie kunnen hebben gediend, en
- dat als gevolg daarvan de legionellabacteriën in de lucht van de expositieruimte terecht kunnen zijn gekomen en door bezoekers kunnen worden ingeademd.
3.3.8 In rov. 6.19 heeft het Hof geoordeeld dat ook als de hiervoor in 3.3.6 bedoelde nalatigheid van [eiseres] heeft geleid tot verwezenlijking van een haar toen niet bekend gevaar, zijnde het gevaar van groei van de aan [eiseres] niet bekende legionellabacterie die zich via de haar onbekende weg van aërosolen heeft verspreid in de expositieruimte, zij niettemin aansprakelijk is voor het gevolg van haar nalaten de ozongenerator van de whirlpool gedurende enige tijd in werking te hebben en aan te houden alsmede haar nalaten om andere veiligheidsmaatregelen te treffen, waartoe in het bijzonder het chloreren van het water behoort en dat, nu [eiseres] een dergelijke veiligheidsnorm heeft geschonden, voldoende is dat dit nalaten schade van een bepaalde soort - gezondheidsschade - kan veroorzaken. De specifieke aard van de schade en het causale verloop behoefden, aldus het Hof, niet kenbaar te zijn aan [eiseres].
3.4 Middel I, dat uit twee onderdelen bestaat, bestrijdt het hiervoor in 3.3.8 vermelde oordeel van het Hof en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
3.5.1 Onderdeel 1a klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op het verweer van [eiseres] dat op haar geen wettelijke veiligheidsnormen van toepassing waren, omdat de chloreringseisen die ingevolge de Wet hygiëne en veiligheid zwemgelegenheden aan water in whirlpools worden gesteld, alleen betrekking hebben op openbaar toegankelijke whirlpools waarvan hier geen sprake was, terwijl destijds van overheidswege geen maatregelen waren voorgeschreven om een besmetting met legionellabacteriën vanuit een geëxposeerde whirlpool, die bestemd is voor particulier gebruik, te voorkomen.
3.5.2 Dit onderdeel mist feitelijke grondslag en kan daarom bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. In de hiervoor in 3.3 vermelde overwegingen van het Hof ligt besloten dat het Hof dit verweer heeft verworpen, omdat het Hof van oordeel was dat voor [eiseres] een ongeschreven veiligheidsnorm gold, waaraan het ontbreken van een wettelijke regeling te dezer zake niet kon afdoen.
3.5.3 Onderdeel 1b klaagt dat het Hof door de verwerping van dit verweer een onjuiste, althans onbegrijpelijke beslissing heeft genomen. Het Hof heeft dan, aldus het onderdeel, ten onrechte, althans op onbegrijpelijke wijze, de stap genomen van schending door [eiseres] van de voor haar geldende veiligheidsnorm die - naar uit haar door het Hof niet onjuist bevonden stellingen volgt - was gericht op het voorkomen van besmetting in openbaar toegankelijke whirlpools, tot schending van een (ongeschreven) veiligheidsnorm die was gericht op het voorkomen van besmetting met legionellabacteriën van personen die zich in de buurt van de geëxposeerde whirlpool bevonden.
3.5.4 Ook dit onderdeel mist feitelijke grondslag omdat het uitgaat van een onjuiste lezing van het arrest. Het Hof heeft, blijkens zijn hiervóór in 3.3.6 weergegeven overwegingen, op grond van hetgeen ten tijde van het ontstaan van de schade in de kring van handelaars in whirlpools bekend was of behoorde te zijn over het gevaar van bacteriegroei in de whirlpool en de mogelijkheden en de noodzaak van de bestrijding ervan in verband met de ernst van het gevaar voor de gezondheid van mensen, geoordeeld dat te dezer zake een ongeschreven veiligheidsnorm bestond die meebracht dat [eiseres] in elk geval met het oog op het voorkomen van dit gevaar de door het Hof genoemde, niet kostbare, maatregelen had behoren te nemen. Voorts heeft het Hof in rov. 6.19 geoordeeld dat [eiseres] deze veiligheidsnorm ook had behoren na te leven als zij niet (specifiek) bekend was met het gevaar van groei van de haar niet bekende legionellabacterie en de haar onbekende weg van verspreiding via aërosolen onder bezoekers van de expositieruimte. Anders dan het onderdeel veronderstelt, heeft het Hof aldus niet een ter bescherming van gebruikers van whirlpools geldende norm mede van toepassing geacht ten aanzien van de onderhavige situatie waarin het gaat om bezoekers die alleen in de buurt van de whirlpool komen. Het Hof heeft een veiligheidsnorm aangenomen die, naar in zijn oordeel ligt besloten, in het algemeen in acht moet worden genomen als noodzakelijke maatregel ter voorkoming van een, door het Hof uitdrukkelijk als ernstig beschouwd, gevaar voor de gezondheid van mensen, met welk ernstig gevaar [eiseres] bekend had behoren te zijn.
3.6.1 Onderdeel 2a klaagt dat het Hof uitgaande van de onbekendheid van [eiseres] met "het gevaar van groei van de [eiseres] onbekende legionellabacterie die zich via de haar onbekende weg van aërosolen heeft verspreid in de expositieruimte" niet tot vaststelling van aansprakelijkheid van [eiseres] kon komen. Het onderdeel strekt ten betoge dat slechts aansprakelijkheid had kunnen worden aangenomen als de exploitant van een whirlpool redelijkerwijze bekend was geweest of had kunnen zijn met (i) het ontstaan, (ii) de aard en (iii) de omvang van de schade.
3.6.2 Het onderdeel bestrijdt naar de kern genomen dat aan [eiseres] onzorgvuldig handelen te dezer zake verweten kan worden als zij niet wist, en ook niet behoefde te weten, dat het gevaar van groei van de legionellabacterie zich ook, en op de wijze als is geschied, zou kunnen verwezenlijken ten opzichte van bezoekers van de Flora die - naar [eiseres] blijkbaar bedoelt - niet als gebruikers met het water van de whirlpool in aanraking komen. Aldus stelt het onderdeel de vraag aan de orde in hoeverre het ontstaan, de aard en de omvang van de schade zoals deze zich in het onderhavige geval heeft voorgedaan, voor [eiseres] kenbaar en voorzienbaar moeten zijn geweest.
3.6.3 Bij de beantwoording van deze vraag moet worden vooropgesteld dat het gaat om een veiligheidsnorm waarvan het Hof - zoals hiervoor al is overwogen - heeft vastgesteld dat zij moet worden nageleefd met het oog op het voorkomen en bestrijden van een - ernstig - algemeen gevaar voor de gezondheid van mensen. Het Hof heeft geoordeeld dat dìt gevaar aan [eiseres] bekend behoorde te zijn en dat zij maatregelen had dienen te nemen om te voorkomen dat dit gevaar zich zou kunnen verwezenlijken. Met dit een en ander heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat [eiseres] alleen dan van het nemen van veiligheidsmaatregelen had mogen afzien, als in de gegeven omstandigheden het ontstaan van dit gevaar en de gevolgen daarvan voor de gezondheid van bezoekers van de Flora redelijkerwijze niet viel te verwachten. Uit de hiervóór in 3.3.5-7 vermelde overwegingen van het Hof blijkt dat en waarom het Hof van oordeel was dat [eiseres] ook in de gegeven omstandigheden niet had mogen afzien van het nemen van vorenbedoelde veiligheidsmaatregelen.
3.6.4 In de eerste plaats heeft het Hof op grond van hetgeen hiervoor in 3.3.7 is vermeld over de mogelijkheid van verspreiding van de legionellabacterie, klaarblijkelijk de conclusie getrokken dat de gevolgen die zich in dit geval hebben voorgedaan, moeten worden gezien als gevolgen die naar objectieve maatstaven redelijkerwijze te verwachten zijn bij de schending van de door het Hof aangenomen veiligheidsnorm. In de tweede plaats heeft het Hof geoordeeld dat [eiseres] in de omstandigheden als in 3.3.5 vermeld gehouden was ten minste de normale en weinig kostbare veiligheidsmaatregelen te nemen ter voorkoming van het ontstaan van een ernstig gevaar voor de gezondheid van mensen, met het bestaan van welk gevaar zij in elk geval bekend behoorde te zijn. Uit dit een en ander volgt dat het voor de te dezer zake in acht te nemen zorgvuldigheid naar het oordeel van het Hof niet van belang was in hoeverre [eiseres] die (zoals hiervóór in 3.3.6 omschreven) nalatig is gebleven om de minimaal vereiste en ook doeltreffende zorg ter voorkoming van dit gevaar in acht te nemen, ervan op de hoogte was op welke wijze en met welke buitengewoon ernstige gevolgen dit gevaar zich in een situatie als de onderhavige zou kunnen verwezenlijken. Deze oordelen van het Hof geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Zij zijn ook niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd en kunnen in cassatie, verweven als zij zijn met waarderingen van feitelijke aard, verder niet op juistheid worden getoetst.
3.6.5 Onderdeel 2b kan op grond van het vorenstaande evenmin tot cassatie leiden.
3.7 Middel II klaagt erover dat het Hof niet is ingegaan op het door [eiseres] in eerste aanleg aangevoerde en in hoger beroep gehandhaafde beroep op de verkeersopvattingen en het argument dat aansprakelijkheid van [eiseres] in een situatie als deze - terwijl de overheid zo zeer tekortgeschoten is - naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [Eiseres] heeft in dit verband gewezen op de discrepantie tussen haar gebrek aan wetenschap dan wel verwijtbaarheid en het geringe voordeel dat zij heeft behaald met haar deelname aan de expositie enerzijds en de hoogte van de met haar aansprakelijkheid gemoeide (en niet door haar WA-polis gedekte) schade anderzijds. Het middel betoogt dat het Hof ten onrechte niet heeft beslist op dit verweer dan wel zijn beslissing ontoereikend heeft gemotiveerd.
3.8 Juist is weliswaar dat als regel geldt dat in eerste aanleg gevoerde en in hoger beroep niet prijsgegeven, verweren die zijn verworpen of buiten behandeling zijn gebleven, binnen de grenzen van het door de andere partij ingestelde hoger beroep, bij gegrondbevinding van een of meer grieven, opnieuw dan wel alsnog moeten worden behandeld, doch aan de toepassing van deze regel is het Hof in het door [verweerder] c.s. ingestelde hoger beroep niet toegekomen, omdat de vorderingen in dit hoger beroep van [verweerder] c.s. reeds op andere gronden niet toewijsbaar bleken te zijn. Indien immers het eindvonnis waarbij de vorderingen zijn afgewezen, wordt bekrachtigd, is het Hof in het algemeen niet gehouden ook andere verweren die mogelijk gegrond zijn, te behandelen. Daartoe had het Hof in dit geval ook al geen reden, nu het hier een kort geding betrof waarin het Hof slechts voorlopige oordelen kon geven en [eiseres] in het hoger beroep van [verweerder] c.s. niet in de kosten was veroordeeld. Het middel kan dus bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 29 november 2002.