Home

Hoge Raad, 28-05-2002, AE1752 AL6642, 02501/01 A

Hoge Raad, 28-05-2002, AE1752 AL6642, 02501/01 A

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

28 mei 2002

Strafkamer

nr. 02501/01 A

KD/SB

Hoge Raad der Nederlanden

Rolbeslissing

op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 20 maart 2001, parketnummer H-192/00, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren [te geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1978, wonende [te woonplaats], ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring op Curaçao.

1.Onderzoek naar de geldigheid van de uitreiking van de dagaanzegging van de behandeling van het

cassatieberoep

1.1. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld van het in de aanhef genoemde vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. De terechtzitting waarop de Hoge Raad het beroep in cassatie zou behandelen werd vastgesteld op 5 maart 2002. Ingevolge het bepaalde in het tweede lid van art. 11 van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba is een verdachte op straffe van niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep verplicht vóór de dag van de terechtzitting bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur te doen indienen, houdende zijn middelen van cassatie.

1.2. Namens de verdachte zijn geen middelen van cassatie voorgesteld. De rolraadsheer heeft de zaak aangehouden tot de terechtzitting van 2 april 2002 voor een onderzoek naar de geldigheid van de uitreiking van de dagaanzegging. Ter terechtzitting van 2 april 2002 heeft de plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens geconcludeerd dat de onderhavige zaak wegens nietigheid van de betekening van de dagaanzegging van de rol zal worden gevoerd.

1.3. Artikel 11 van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba bepaalt in het vierde lid dat aanzeggingen en kennisgevingen als voorgeschreven in titel III van het derde Boek van het Wetboek van Strafvordering op de in de Nederlandse Antillen en Aruba gebruikelijke wijze geschieden, en, voorzover zij moeten uitgaan van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, op diens uitnodiging plaatsvinden door de zorg van een procureur-generaal bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. De wijze waarop aanzeggingen in de Nederlandse Antillen behoren te geschieden is in het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen (SvNA) geregeld in de artikelen 642 tot met 647.

Artikel 647, eerste lid, SvNA bepaalt, dat de betekening nietig is, indien de uitreiking niet heeft plaatsgehad overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 643, 644 en 646 SvNA.

1.4. In deze zaak kon de aanzegging niet worden uitgereikt aan de verdachte in persoon. Omdat bij de aanbieding van de aanzegging aan de woon- of verblijfplaats van de verdachte in de Nederlandse Antillen niemand werd aangetroffen, kon zij ook niet worden uitgereikt aan iemand die zich in het huis bevond.

Art. 643, vijfde lid, SvNA schrijft voor dat, indien de met de betekening belaste ambtenaar noch de verdachte, noch een van diens huisgenoten aan zijn woon- of verblijfplaats aantreft, hij een afschrift van het gerechtelijk schrijven terstond zal ter hand stellen aan "de officier van justitie bij het gerecht in eerste aanleg waar de rechter waarvoor gedagvaard wordt, zitting houdt", alsmede dat de officier van justitie het oorspronkelijk schrijven voor gezien zal tekenen en het afschrift zo mogelijk aan de verdachte zal doen toekomen, zonder dat van ontvangst door deze in rechte zal behoeven te blijken.

De toelichting bij het ontwerp dat heeft geleid tot het huidige Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen (MvT, Hfdst. 2, art. 647-651, Bronnenpublicatie Deel 2: artikelsgewijze totstandkoming, blz. 413) houdt in dat men heeft beoogd de bepaling van het vijfde lid in de toekomst meer toepassing te doen vinden, teneinde de betekening meer doelmatig te laten plaatsvinden.

1.5. Uit de stukken blijkt niet dat een afschrift van de dagaanzegging ter hand is gesteld aan de desbetreffende officier van justitie, derhalve de officier van justitie te Curaçao, zodat deze niet in staat is gesteld om een afschrift aan de woon- of verblijfplaats van de verdachte toe te sturen. Gelet op het aan het vijfde lid van art. 643 SvNA ten grondslag liggende, en door het eerste lid van art. 647 SvNA bevestigde, belang dat de Nederlands Antilliaanse wetgever eraan heeft gehecht dat een verdachte in kennis wordt gesteld van een gerechtelijke mededeling als de onderhavige, kan de slotsom uit het vorenstaande geen andere zijn dan dat de uitreiking van de dagaanzegging niet op rechtsgeldige wijze heeft plaatsgevonden en dus nietig is.

1.6. Het vorenstaande leidt ertoe dat de onderhavige zaak van de rol wordt gevoerd, opdat de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad een nieuwe dagaanzegging voor de behandeling in cassatie doet uitgaan.

2. Beslissing

De Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad voert de zaak van de rol.

Aldus beslist door de president W.E. Haak, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2002.