Home

Hoge Raad, 07-12-2001, AD6831, R01/038HR

Hoge Raad, 07-12-2001, AD6831, R01/038HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 december 2001
Datum publicatie
11 december 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AD6831
Zaaknummer
R01/038HR
Relevante informatie
Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens [Tekst geldig vanaf 06-01-2014] [Regeling ingetrokken per 2014-01-06] art. 70, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 426

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

7 december 2001

Eerste Kamer

Rek.nr. R01/038HR

AP

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

1. HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE FERWERDERADIEL, te Ferwert,

2. [Verzoeker 2], wonende te [plaats A],

VERZOEKERS tot cassatie, tevens incidenteel verzoekers,

advocaat: mr. G. Snijders,

t e g e n

[Verweerder], wonende aan boord van het schip "[B]", rechtens wonende te [plaats A],

VERWEERDER in cassatie, tevens incidenteel verweerder,

advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 10 januari 2000 ter griffie van de Rechtbank te Leeuwarden ingediend beroepschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - zich gewend tot die Rechtbank en beroep ingesteld tegen de beslissing van verzoeker tot cassatie sub 1 - verder te noemen: het college van b & w - van 30 november 1999 om geen gevolg te geven aan de aangifte door [verweerder] van adreswijziging van 6 oktober 1999.

Het college van b & w heeft verweer gevoerd.

De Rechtbank heeft bij beschikking van 23 maart 2000 het verzoek afgewezen.

Tegen deze beschikking heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling heeft dit beroepschrift doorge-stuurd naar het Gerechtshof te Leeuwarden.

Na mondelinge behandeling op 28 september 2000 heeft het Hof bij beschikking van 10 januari 2001 de beschikking waarvan beroep vernietigd en opnieuw beslissende de Gemeente bevolen, dat ten aanzien van [verweerder] in de gemeentelijke basisadministratie als (brief)adres wordt opgenomen [c-straat 1] te [plaats A] en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het Hof van 10 januari 2001 hebben het college van b & w en verzoeker tot cassatie sub 2 - verder te noemen: [verzoeker 2] - beroep in cassatie ingesteld. Zij hebben tevens bij incidenteel verzoekschrift verzocht de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van het Hof te schorsen. Het cassatierekest en het incidenteel verzoekschrift zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

[verweerder] heeft verzocht het college van b & w en [verzoeker 2] in hun cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair het beroep te verwerpen en het schorsingsverzoek van de hand te wijzen. Het college van b & w en [verzoeker 2] hebben een verweerschrift ingediend tegen het beroep op niet-ontvankelijkheid.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank.

3. Uitgangspunten in cassatie

3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.

(i) [verweerder] is woonachtig aan boord van het schip "[B]." Aanvankelijk had dit schip een vaste ligplaats in de "Kwuorfaert" te [plaats A], gemeente Ferwerderadiel.

(ii) In verband met uitbreidingsplannen van de gemeente is deze ligplaats in 1996 komen te vervallen en is het schip verhaald naar een ligplaats aan de [d-straat] te [plaats A]. De gemeente heeft [verweerder] in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) ingeschreven op het adres "schip bij dwinger a/d [d-straat] te [plaats A]." [verweerder] is van deze plaats vertrokken.

(iii) [Verweerder] houdt in een supermarkt annex postagentschap aan de [c-straat 1], [...], te [plaats A] een postbus (postbus [1]) aan. Deze supermarkt annex postagentschap wordt gedreven door [verzoeker 2].

(iv) Bij brief van 6 oktober 1999 heeft [verweerder] verzocht dat hij in het GBA wordt ingeschreven op het adres "aan boord "[B]", [c-straat 1] te [plaats A] ([...]), postbus [1]."

(v) Het college van b & w heeft het verzoek van [verweerder] opgevat als een aangifte adreswijziging. Bij brief verzonden op 30 november 1999 heeft het college van b & w [verweerder] bericht dat op grond van de desbetreffende regelgeving aan zijn verzoek geen gevolg kan worden gegeven.

(vi) Op het beroep van [verweerder] heeft de Rechtbank het verzoek van [verweerder] eveneens afgewezen.

(vii) Het Hof heeft met vernietiging van de beschikking van de Rechtbank het verzoek van [verweerder] in dier voege toegewezen dat het de gemeente bevolen heeft dat ten aanzien van [verweerder] in de GBA als (brief)adres wordt opgenomen [c-straat 1] te [plaats A]. Het Hof heeft zijn beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

(viii) In een door [verzoeker 2] vervolgens aangespannen kort geding heeft de president van de rechtbank te Leeuwarden onder meer geoordeeld dat de beschikking van het Hof klaarblijkelijk op een misslag berust, nu is gebleken dat [verzoeker 2] - die niet als belanghebbende door het Hof is opgeroepen - mondeling noch schriftelijk heeft ingestemd met het gebruik van zijn adres als briefadres en op grond daarvan de gevraagde voorziening, neerkomend op - voor zover hier van belang - schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad totdat in cassatie op een eventueel verzoek om opheffing van de uitvoerbaarheid bij voorraad zal zijn beslist, toegewezen.

4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

4.1 Nu het college van b & W in de vorige instantie is verschenen, is b & w ingevolge het bepaalde in art. 426 lid 1 Rv. ontvankelijk in zijn beroep. Het betoog van [verweerder] dat het college van b & w niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beroep, stuit hierop af.

4.2 Art. 426 lid 1 Rv. bepaalt dat beroep in cassatie kan worden ingesteld door degenen die in een der vorige instanties zijn verschenen. Een persoon is verschenen in-dien hij een verweerschrift heeft ingediend of ter zitting is gehoord (HR 6 november 1998, nr. R98/066, NJ 1999, 117). In dit geval heeft [verzoeker 2] in de vorige instanties geen verweerschrift ingediend en is hij in die instanties ook niet gehoord. De Rechtbank heeft geoordeeld dat het college van b & w op goede gronden geen gevolg heeft gegeven aan de aangifte van adreswijziging van [verweerder] van 6 oktober 1999 en het verzoek afgewezen. Bij deze stand van zaken was er voor de Rechtbank geen aanleiding [verzoeker 2] als belanghebbende op te roepen. Het Hof heeft evenwel het in 3.1 onder (viii) bedoelde bevel gegeven. Nu art. 70 lid 2, tweede volzin, Wet GBA de eis stelt dat bij de aangifte van een briefadres een schriftelijke verklaring van instemming dient te worden gevoegd van degene bij wie het briefadres wordt gehouden, diende [verzoeker 2] als houder van dit adres in de procedure voor het Hof als belanghebbende te worden aangemerkt. Nu het Hof hem niet als zodanig heeft opgeroepen teneinde een verweerschrift in te dienen dan wel te worden gehoord, kan dan ook gezegd worden dat [verzoeker 2] buiten zijn schuld niet in de vorige instantie is verschenen. De eisen van een behoorlijke rechtspleging brengen mee dat moet worden aangenomen dat de in art. 426 lid 1 gebezigde woorden "in een der vorige instantiën niet verschenen", niet de strekking hebben om ook in een zodanig geval een beroep in cassatie uit te sluiten. Ook [verzoeker 2] kan derhalve, anders dan [verweerder] betoogt, in zijn beroep worden ontvangen.

5. Beoordeling van het middel

5.1 De ingevolge art. 70 lid 2 Wet GBA vereiste instemming van degene bij wie het briefadres wordt gehouden, is noodzakelijk om ervan verzekerd te kunnen zijn dat de ingeschrevene ook werkelijk via dit adres kan worden bereikt en opdat niemand tegen zijn wil kan worden belast met een briefadres van een ander (memorie van toelichting, Kamerstukken II 1988/89, nr.3, blz. 115). Bij de stukken van het geding bevindt zich niet een schriftelijke verklaring als bedoeld in art. 70 lid 2. Namens de gemeente is ter zitting van het Hof verklaard dat de ondernemer van de supermarkt op [c-straat 1] niet wilde verklaren dat hij bereid was de post van [verweerder] door te geleiden. Onderdeel 1 klaagt derhalve terecht dat het Hof is voorbijgegaan aan de in art. 70 lid 2 neergelegde eis dat de aangifte van een briefadres vergezeld dient te zijn van een verklaring van instemming als evenvermeld. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling meer.

5.2 De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Nu, naar volgt uit de omschrijving van de begrippen woonadres en briefadres in art. 1 Wet GBA, [c-straat 1] te [plaats A] niet het woonadres van [verweerder] kan zijn en een postbus niet als briefadres kan dienen, en [verzoeker 2] niet ermee instemt dat zijn adres als briefadres wordt gebruikt, dient de beschikking van de Rechtbank te worden bekrachtigd.

5.3 Het in 5.2 overwogene brengt mee dat op het incidentele verzoek niet behoeft te worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de beschikking van het Gerechtshof te Leeuwarden van 10 januari 2001;

bekrachtigt de beschikking van de Rechtbank te Leeuwarden van 23 maart 2000.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H.J. Mijnssen, als voorzitter en de raadsheren R. Herrmann, H.A.M. Aaftink, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 7 december 2001.