Home

Hoge Raad, 30-10-2001, AB2943, 01751/99

Hoge Raad, 30-10-2001, AB2943, 01751/99

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
30 oktober 2001
Datum publicatie
31 oktober 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AB2943
Formele relaties
Zaaknummer
01751/99

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

30 oktober 2001

Strafkamer

nr. 01751/99

LR/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 22 juli 1999, nummer 24/000003-98, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden

van 16 december 1997 - de verdachte ter zake van 1. tot en met 9. telkens opleverende: "diefstal door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C. Eenhoorn, advocaat te Groningen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De benadeelde partij [betrokkene A] heeft een schriftuur ingediend.

De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, met verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

3. Beoordeling van het namens de verdachte voorgestelde middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof heeft verzuimd een beslissing te nemen ten aanzien van een ambtshalve opgeroepen, maar ter nadere terechtzitting niet verschenen getuige.

3.2. Voorzover in cassatie van belang is het proces in hoger beroep als volgt verlopen:

(i) bij zijn arrest van 1 september 1998 heeft het Hof overwogen dat het onderzoek ter terechtzitting van 18 augustus 1998 niet volledig is geweest en dat het met name noodzakelijk is om, alvorens een beslissing te nemen, de getuige [betrokkene B], wonende te [woonplaats], geboren op [geboortedatum] 1960, ter terechtzitting van het Hof te horen;

(ii) het Hof heeft daarop de heropening van het onderzoek ter terechtzitting en de hervatting daarvan op een nog nader te bepalen datum en tijdstip alsmede de oproeping van de verdachte en de getuige [betrokkene B] tegen die nadere terechtzitting bevolen;

(iii) op de terechtzitting van 23 maart 1999 heeft het Hof het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst, na een daartoe strekkend schriftelijk namens de raadsman van de verdachte gedaan verzoek;

(iv) op 8 juli 1999 heeft het Hof het onderzoek ter terechtzitting opnieuw doen aanvangen wegens de gewijzigde samenstelling van het Hof;

(v) het proces-verbaal van die terechtzitting houdt onder meer in dat de Voorzitter de korte inhoud van een brief van een advocaat heeft meegedeeld waarin staat dat de getuige niet ter terechtzitting zal verschijnen, aangezien zij ernstig ziek is, alsmede ten gevolge van een operatie niet kan praten.

3.3. Ingevolge het krachtens art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijke art. 280, achtste lid (oud), Sv had de getuige ter terechtzitting moeten worden gehoord, tenzij het Hof daarvan met toestemming van de Advocaat-Generaal en de verdediging had afgezien. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 juli 1999 houdt niet in dat is afgezien van het horen van de getuige, zodat het ervoor moet worden gehouden dat dit niet is geschied.

Ingevolge het krachtens art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijke art. 282 (oud) Sv had het Hof daarom de dagvaarding of schriftelijke oproeping van de niet verschenen getuige moeten gelasten, tenzij het Hof met redenen omkleed had beslist dat het onaannemelijk was dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zou verschijnen of dat door het achterwege blijven van dagvaarding of oproeping redelijkerwijs noch het Openbaar Ministerie in de vervolging noch de verdachte in zijn verdediging kon worden geschaad. Een dergelijke beslissing ontbreekt evenwel. Dit verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.

3.4. Het middel treft doel.

4. Beoordeling van het middel van de benadeelde partij

Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als bedoeld in art. 437 Sv. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. Het middel voldoet niet aan dit vereiste, zodat het onbesproken moet blijven.

5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De verdachte heeft op 5 augustus 1999 beroep in cassatie ingesteld. De zaak is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 23 januari 2001 voor de eerste maal behandeld, hetgeen ertoe leidt dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan twee jaar zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.

Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het Hof dat de zaak na verwijzing zal hebben te behandelen, zal met deze overschrijding van de redelijke termijn rekening hebben te houden.

6. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

7. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak;

Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, G.J.M. Corstens, A.M.M. Orie en A.M.J. van Buchem-Spapens, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 30 oktober 2001.