Home

Hoge Raad, 17-04-2001, AB1272, 02463/00

Hoge Raad, 17-04-2001, AB1272, 02463/00

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 april 2001
Datum publicatie
23 augustus 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AB1272
Formele relaties
Zaaknummer
02463/00
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 98, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 218

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

17 april 2001

Strafkamer

nr. 02463/00

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 januari 2000, nummer 23-002298-99, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 22 juli 1999 - de verdachte ter zake van 1."medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A van de Opiumwet gegeven verbod" en 2 subsidiair "opzettelijk voorhanden hebben van het vervalste geschrift terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd” veroordeeld tot twee jaren gevangenisstraf, met een beslissing met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen als in het arrest vermeld.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de bestreden uitspraak zal worden vernietigd en dat de zaak ter berechting en afdoening zal worden verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel klaagt erover dat het Hof niet gemotiveerd heeft beslist op het namens de verdachte gevoerde verweer, strekkende tot uitsluiting van het bewijs van beschreven notitieblaadjes met de opdruk G.M. Medical Bracing B.V., maar die notitieblaadjes wel voor het bewijs heeft gebezigd. Dat verweer hield in dat die blaadjes in strijd met art. 98 Sv, en derhalve onrechtmatig, bij een huiszoeking in de woning van de verdachte, die als arts aan het medische beroepsgeheim gebonden was, in beslag zijn genomen

3.2. Blijkens de bij het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep behorende pleitnota heeft de raadsman een verweer gevoerd van de inhoud en strekking als onder 3.1 is weergegeven.

3.3. Het Hof heeft bedoelde notitieblaadjes tot het bewijs gebezigd. De bestreden uitspraak houdt echter geen gemotiveerde weerlegging in van het gevoerde verweer. Het middel is daarom terecht voorgesteld.

4. Beoordeling van het tweede middel

4.1. Het middel komt met rechts- en motiverings-klachten op tegen de verwerping van het verweer dat ingevulde en blanco receptbriefjes onrechtmatig in beslag zijn genomen in de woning van de verdachte en van het bewijs dienen te worden uitgesloten.

4.2.1. In het bestreden arrest heeft het Hof het verweer als volgt samengevat:

“Bij de huiszoeking bij verdachte, arts en derhalve een verschoningsgerechtigde als bedoeld bij artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering, zijn in strijd met het bepaalde in artikel 98 van het Wetboek van Strafvordering geschriften, tot welke de plicht van verdachte tot geheimhouding zich uitstrekt, in beslag genomen, namelijk de recepten waarop het tweede tenlastegelegde feit betrekking heeft. De inbeslagneming van die recepten is derhalve onrechtmatig”.

4.2.2. Het Hof heeft dit verweer als volgt verworpen:

“Uit de stukken van het dossier, waaronder met name de verklaringen van de verdachte op 23 en 24 maart 1999 afgelegd (pv V03/O1) is niet aannemelijk geworden dat de verdachte zijn praktijk als revalidatiearts ook in zijn woning uitoefende, noch ook dat de geheimhoudingsverplichting van verdachte zich uitstrekte tot de blanco recepten en tot de recepten welke op naam stonden van andere artsen. Niet is gebleken dat de recepten zich in patiëntendossiers bevonden of op een zodanige andere wijze of plaats waren opgeborgen dat daaruit redelijkerwijze een vermoeden kon ontstaan dat deze stukken aan verdachte in zijn hoedanigheid van arts zouden kunnen zijn toevertrouwd. Op grond van het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat de voormelde recepten, die redelijkerwijs konden dienen om de waarheid aan de dag te brengen, niet op onrechtmatige wijze in beslag zijn genomen”.

4.3. Inbeslagneming van geschriften bij verschoningsgerechtigden, zoals de verdachte, is niet geoorloofd en het gebruik van dergelijke geschriften voor het bewijs is dan ook uitgesloten, tenzij ofwel de verschoningsgerechtigde tot die inbeslagneming toestemming heeft gegeven, ofwel redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over het feit dat de geschriften niet onder het verschoningsrecht vallen, danwel zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen waarin het belang van de waarheidsvinding dient te prevaleren boven de bescherming van het verschoningsrecht. Uitgangspunt daarbij is dat het oordeel omtrent de vraag of bepaalde geschriften object van het verschoningsrecht vormen in beginsel slechts toekomt aan de verschoningsgerechtigde. Indien, zoals in het onderhavige geval, een huiszoeking buiten aanwezigheid en zonder toestemming van de verschoningsgerechtigde plaatsvindt, moet dan ook gelden dat alle aangetroffen geschriften onder het verschoningsrecht vallen, behoudens voorzover er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat deze daarbuiten vallen.

4.4. Blijkens de hiervoor onder 4.2.2 weergegeven overwegingen heeft het Hof geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat de geheimhoudingsverplichting van de verdachte zich uitstrekt tot de door het Hof voor het bewijs van het onder 2 bewezenverklaarde feit gebezigde recepten en dat redelijkerwijs geen vermoeden kan ontstaan dat de ingevulde recepten aan de verdachte zijn toever-trouwd in zijn hoedanigheid van arts. Uit het hiervoor onder 4.3 overwogene volgt dat het Hof, aldus oordelend, een onjuiste maatstaf heeft toegepast bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de inbeslagneming van deze recepten. Voorzover het middel hierover klaagt is het terecht voorgesteld.

5. Slotsom

Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en moet worden beslist als volgt.

6. Beslissing

De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp als voorzitter en de raadsheren A.M.M. Orie, A.M.J. van Buchem-Spapens, B.C. de Savornin Lohman en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier H.H.A. de Nijs en uitgesproken op 17 april 2001.