Home

Hoge Raad, 31-10-2000, AA7959, 01991/99

Hoge Raad, 31-10-2000, AA7959, 01991/99

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
31 oktober 2000
Datum publicatie
16 augustus 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2000:AA7959
Formele relaties
Zaaknummer
01991/99
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 287

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

31 oktober 2000

Strafkamer

nr. 01991/99

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage

van 2 september 1999 alsmede tegen alle op de terechtzitting van dit Hof gegeven

beslissingen in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Egypte) op [geboortedatum] 1962, ten

tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring te ‘s-

Gravenhage.

1. De bestreden uitspraak

1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de

Arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage van 26 januari 1999 - de verdachte

ter zake van “doodslag” veroordeeld tot acht jaren gevangenisstraf. Voorts heeft

het Hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen in voege

als in het arrest vermeld.

1.2. Het verkorte arrest en de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede

lid Sv zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

2. Geding in cassatie

Het beroep, dat zich kennelijk niet richt tegen de vrijspraak van het primair

tenlastegelegde, toegespitst op art. 289 Sr, is ingesteld door de verdachte.

Namens deze heeft mr. A. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, een middel van

cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan

deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het

bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof ter

berechting en verdere afdoening.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel strekt ten betoge dat de bewezenverklaring onvoldoende met

redenen is omkleed.

3.2. De bewezenverklaring houdt, samengevat, in dat de verdachte opzettelijk zijn

vrouw van het leven heeft beroofd door haar meermalen met een mes te steken.

3.3. Anders dan het middel blijkens de toelichting stelt, heeft het Hof op zichzelf

het bewezenverklaarde uit de gebezigde bewijsmiddelen zoals opgenomen in de

aanvulling op het verkorte arrest, kunnen afleiden.

3.4. Voorzover het middel er nog over bedoelt te klagen dat het in het middel

bedoelde bewijsverweer op ontoereikende gronden is verworpen en dat de

bewezenverklaring in het licht daarvan onvoldoende met redenen is omkleed,

verdient het volgende opmerking.

3.5. Het verweer houdt blijkens hetgeen door en namens de verdachte ter

terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd in, dat de verdachte in de nacht van

12 op 13 juli 1998 de echtelijke woning waar zijn vrouw aanwezig was, heeft

verlaten om een frisse neus te halen, dat hij na enige tijd daar is teruggekeerd, dat

hij toen zijn vrouw aantrof bebloed en met een mes in de borst en dat hij heeft

geprobeerd het mes uit de borst van zijn vrouw te trekken.

3.6. Het Hof heeft omtrent dat verweer overwogen en beslist hetgeen in het

bestreden arrest is weergegeven onder het hoofd: “Toelichting bij de

bewezenverklaring en de bewijsmiddelen”.

3.7. In het licht van de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen en in aanmerking

genomen de inhoud van dat verweer heeft het Hof dat verweer op toereikende

gronden verworpen. ’s Hofs feitelijke oordeel dat de voorstelling van zaken van de

verdachte niet aannemelijk is geworden, is niet onbegrijpelijk en kan in cassatie

niet verder worden getoetst. Tot een nadere motivering van de bewezenverklaring

was het Hof niet gehouden.

3.8. Het middel faalt derhalve.

4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond

aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel

onderworpen, ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep

worden verworpen.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de

raadsheren G.J.M. Corstens, H.A.M. Aaftink, A.M.J. van Buchem Spapens en

A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 31

oktober 2000.

Mr. H.A.M. Aaftink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.