Home

Hoge Raad, 13-10-2000, AA7480, C98/377HR

Hoge Raad, 13-10-2000, AA7480, C98/377HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 oktober 2000
Datum publicatie
14 augustus 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2000:AA7480
Formele relaties
Zaaknummer
C98/377HR
Relevante informatie
Wet ziekenhuisvoorzieningen [Tekst geldig vanaf 01-01-2006] [Regeling ingetrokken per 2006-01-01] art. 6:162

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

13 oktober 2000

Eerste Kamer

Nr. C98/377HR

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

de vennootschap naar buitenlands recht RAINBOW PRODUCTS LTD., gevestigd te Amsterdam,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. W. Heemskerk,

t e g e n

DE ONTVANGER DER RIJKSBELASTINGEN TE AMSTERDAM, gevestigd te Amsterdam,

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. H.D.O. Blauw.

1. Het verloop van het geding in voorgaande instanties

Voor het verloop van het geding in voorgaande instanties tussen eiseres tot cassatie - verder te noemen: Rainbow - en verweerder in cassatie - verder te noemen: de Ontvanger - verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 20 februari 1998, NJ 1998, 474. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 september 1996 vernietigd en het geding naar dat Hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing.

Na memoriewisseling tussen partijen heeft het Hof bij arrest van 1 oktober 1998 het vonnis van de President van de Rechtbank te Amsterdam van 12 oktober 1995 bekrachtigd.

Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het tweede geding in cassatie

Tegen het arrest van het Hof heeft Rainbow beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Ontvanger heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep, met veroordeling van Rainbow in de kosten.

3. Beoordeling van het middel

3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.

Op 28 en 29 augustus 1995 heeft de Ontvanger ten laste van Rainbow "als verschijningsvorm van Démarrage B.V." executoriaal (derden)beslag doen leggen onder een aantal debiteuren van Rainbow.

De advocaat van Rainbow heeft de Ontvanger bij brief van 29 augustus 1995 verzocht de ten laste van Rainbow gelegde beslagen op te heffen.

Bij brief van 30 augustus 1995 heeft de Ontvanger die advocaat laten weten op welke gronden de beslagen zijn gelegd, en medegedeeld dat hij geen aanleiding zag om over te gaan tot opheffing van de beslagen.

Rainbow heeft tegen de door de Ontvanger tegen Démarrage B.V. uitgevaardigde dwangbevelen, op grond waarvan tevens ten laste van Rainbow voormelde executoriale (derden)beslagen zijn gelegd, verzet ingesteld. Voorts heeft Rainbow in het onderhavige kort geding opheffing van die beslagen gevorderd, alsmede veroorde- ling van de Ontvanger om zich te onthouden van iedere - andere - conservatoire of executoriale rechtsmaatregel jegens Rainbow ter zake van belastingschulden ten name van Démarrage B.V.

De President heeft de gevraagde voorzieningen geweigerd op grond van haar voorlopig oordeel, samengevat, dat "de vraag of Rainbow als verschijningsvorm met Démarrage dient te worden vereenzelvigd" en of sprake is van omstandigheden die een afwijking rechtvaardigen van het uitgangspunt dat de zelfstandigheid van een rechtspersoon vooropstaat, voorshands bevestigend moet worden beantwoord, en dat niet uit te sluiten valt dat de bodemrechter in de verzetprocedure tot het oordeel komt dat er sprake is van "vereenzelviging, waardoor de Ontvanger in zijn verhaalsmogelijkheden is benadeeld".

Het Hof heeft in zijn arrest van 26 september 1996 Rainbow niet-ontvankelijk in haar hoger beroep verklaard. Na vernietiging en verwijzing als hiervoor onder 1 vermeld, heeft het Hof de grieven alsnog behandeld. Het heeft de grieven ongegrond bevonden en het vonnis van de President bekrachtigd. Tegen deze beslissing en de gronden waarop zij berust, richt zich het middel.

3.2.1 Het Hof heeft, na in zijn rov. 2.10 te hebben overwogen dat de President terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat de zelfstandigheid van de rechtspersoon vooropstaat maar dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen die een afwijking van dat uitgangspunt rechtvaardigen, in zijn rov. 2.11 overwogen dat de President bij haar oordeel dat zich te dezen zulke bijzondere omstandigheden voordoen, onder meer de volgende omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, als voldoende aannemelijk geworden in aanmerking heeft genomen:

a. de directeur/enig aandeelhouder van Démarrage, [betrokkene], heeft dezelfde positie in Rainbow;

b. [betrokkene] had de volledige zeggenschap in Démarrage en heeft de volledige zeggenschap in Rainbow, zij het dat 10% van de aandelen in andere handen is;

c. Rainbow houdt zich met dezelfde activiteiten bezig als voorheen Démarrage, namelijk koeriersdiensten;

d. daags na de staking van de activiteiten van Démarrage is Rainbow met de koeriersdiensten begonnen;

e. deze koeriersdiensten worden gecontinueerd ten behoeve van de opdrachtgevers van Démarrage;

f. de handelsnamen van beide koeriersdiensten zijn identiek, namelijk Démarrage koeriers;

g. Rainbow heeft hetzelfde adres en telefoonnummer, en gebruikt hetzelfde logo op het briefpapier en facturen, waarvan de nummering gewoon doorloopt;

h. dit laatste geldt ook voor de lopende overeenkomsten met lease-maatschappijen, welke alleen op papier zijn overgenomen; facturen terzake aan Démarrage worden door Rainbow betaald;

i. Rainbow heeft voor de orderportefeuille van Démarrage geen goodwill betaald;

j. [betrokkene] wist dat beslaglegging bij Démarrage in de lucht hing.

3.2.2 In zijn rov. 2.12 is het Hof uitgegaan van de juistheid van de hiervoor onder a. tot en met g. vermelde feiten en omstandigheden, en heeft het voorts de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aangemerkt:

(i) Rainbow heeft het huurcontract met betrekking tot de bedrijfsruimte van Démarrage per 1 juli 1994 overgenomen;

(ii) Rainbow is ook de - geleasde - auto’s die Démarrage voor de koeriersdiensten gebruikte, blijven gebruiken, zij het dat zij voor die auto’s een nieuw lease-contract met een andere lease-maatschappij heeft gesloten;

(iii) twee werknemers van Démarrage zijn naar Rainbow overgegaan.

In rov. 2.13 heeft het Hof voorts het volgende vastgesteld, verkort weergegeven:

(iv) Démarrage heeft, om liquiditeitsproblemen op te vangen, vanaf 1993 geen loon- en inkomstenbelasting meer afgedragen;

(v) als gevolg daarvan zijn eind 1993 aanzienlijke belastingaanslagen aan Démarrage opgelegd, gevolgd door betalingsbevelen en beslag op de inboedel van Démarrage;

(vi) Démarrage heeft niet voldaan aan een met de belastingdienst getroffen regeling;

(vii) op 14 juni 1994 heeft de algemene vergadering van aandeelhouders van Démarrage besloten alle activiteiten van de vennootschap per 30 juni 1994 te beëindigen en onder meer een melding van betalingsonmacht aan fiscus en bedrijfsvereniging te doen uitgaan;

(viii) op 15 september 1994 is de openbare verkoop van de beslagen inboedel van Démarrage gevolgd, waarna Démarrage op 1 november 1994 in staat van faillissement is verklaard.

3.2.3 In zijn rov. 2.14 en 2.15 heeft het Hof overwogen, verkort weergegeven:

- dat tot het continueren van de activiteiten van Démarrage door Rainbow slechts is besloten "om daardoor (verder) verhaal van (met name) de Ontvanger op de activa van Démarrage (waaronder vorderingen die op klanten zouden ontstaan) te verijdelen";

- dat niet aannemelijk is geworden dat, zoals Rainbow stelt, van goodwill van de onderneming van Démarrage geen sprake was nu Démarrage geen klanten had waarmee lopende contracten bestonden;

- dat niet is gesteld noch aannemelijk is geworden dat Rainbow aan Démarrage enige vergoeding voor overname van de onderneming inclusief de handelsnaam had voldaan voordat zij - eind 1995/begin 1996 - in het kader van een schikking met de curator van Démarrage te dier zake een bedrag van ƒ 2.800,-- plus BTW aan de curator had betaald.

3.2.4 In rov. 2.16 heeft het Hof geoordeeld dat bij de in zijn voorafgaande overwegingen weergegeven stand van zaken niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de bodemrechter in de verzetprocedure tegen de uitgevaardigde dwangbevelen tot het oordeel zal komen dat op grond van bijzondere omstandigheden "Rainbow met Démarrage moet worden vereenzelvigd en dat die vereenzelviging meebrengt dat de Ontvanger voor zijn vordering waarvoor de in geding zijnde beslagen zijn gelegd verhaal mag nemen op Rainbow".

3.3 Onderdeel 2 van het middel - onderdeel 1 bevat slechts een inleiding - klaagt in de eerste plaats dat het Hof met laatstvermeld oordeel blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans zijn beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat het een rechtsfiguur heeft gehanteerd c.q. het aanvaarden van een rechtsfiguur in de bodemprocedure aannemelijk (of niet uitgesloten) heeft verondersteld, die niet past in het geldende privaatrechtelijke stelsel betreffende de overgang van in het kader van een onderneming ontstane schulden op een ander dan de schuldenaar.

Vervolgens gaat het onderdeel - subsidiair - uit van de veronderstelling dat het Hof niet heeft bedoeld dat de belastingschuld van Démarrage op Rainbow is overgegaan, maar tot uitdrukking heeft willen brengen dat (niet uitgesloten is dat de bodemrechter zal oordelen dat) die belastingschuld rechtens moet of kan worden aangemerkt als een eigen belastingschuld van Rainbow omdat Rainbow de door Démarrage geëxploiteerde onderneming heeft voortgezet en [betrokkene] nauw betrokken was bij de overname van de activiteiten van Démarrage door Rainbow en als directeur belang heeft bij de onderneming van Rainbow. Indien 's Hofs arrest zo moet worden begrepen, aldus de subsidiaire klacht van het onderdeel, heeft het Hof miskend dat vereenzelviging van twee rechtspersonen slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan worden aangenomen, en dat de door het Hof genoemde omstandigheden daartoe niet kunnen volstaan.

3.4 Eerstvermelde klacht gaat klaarblijkelijk ervan uit dat het Hof heeft geoordeeld dat (niet uitgesloten is dat de bodemrechter zal oordelen dat) de onderhavige belastingschuld van Démarrage is overgegaan op Rainbow. Dit uitgangspunt berust op een verkeerde lezing van 's Hofs arrest, zodat de klacht bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie kan leiden. Het Hof heeft niet een overgang van de belastingschuld op Rainbow voor ogen gehad, maar heeft mogelijk geacht dat de bodemrechter zal oordelen dat door de fiscus ter zake van die belastingschuld op (het vermogen van) Rainbow verhaal kan worden uitgeoefend omdat de beide vennootschappen moeten worden vereenzelvigd.

3.5 Met de subsidiair voorgedragen klacht richt het onderdeel zich tegen 's Hofs oordeel dat niet valt uit te sluiten dat de bodemrechter zal beslissen dat Rainbow met Démarrage moet worden vereenzelvigd en dat de Ontvanger op grond daarvan verhaal mag nemen op Rainbow. Het onderdeel stelt daarmee de vraag aan de orde of voor een zodanige vereenzelviging plaats is indien zich feiten en omstandigheden voordoen als die waarop het Hof zijn oordeel heeft gegrond.

Bij de beantwoording van deze vraag moet worden vooropgesteld dat, zoals het Hof kennelijk en terecht tot uitgangspunt heeft genomen, door degene die (volledige of overheersende) zeggenschap heeft over twee rechtspersonen, misbruik kan worden gemaakt van het identiteitsverschil tussen deze rechtspersonen, en dat hetgeen met zodanig misbruik werd beoogd, in rechte niet behoeft te worden gehonoreerd. Het maken van zodanig misbruik zal in de regel moeten worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, die verplicht tot het vergoeden van de schade die door het misbruik aan derden wordt toegebracht. Deze verplichting tot schadevergoeding zal dan niet alleen rusten op de persoon die met gebruikmaking van zijn zeggenschap de betrokken rechtspersonen tot medewerking aan dat onrechtmatig handelen heeft gebracht, doch ook op deze rechtspersonen zelf, omdat het ongeoorloofde oogmerk van degene die hen beheerst rechtens dient te worden aangemerkt als een oogmerk ook van henzelf.

De omstandigheden van het geval kunnen evenwel ook zo uitzonderlijk van aard zijn dat vereenzelviging van de betrokken rechtspersonen - het volledig wegdenken van het identiteitsverschil - de meest aangewezen vorm van redres is (vgl. het geval dat aan de orde was in HR 9 juni 1995, nr. 8551, NJ 1996, 213).

Het door het Hof geconstateerde misbruik bestaat hierin dat [betrokkene] met het doen eindigen van de ondernemingsactiviteiten van Démarrage en het doen voortzetten van dezelfde activiteiten door Rainbow, naar 's Hofs oordeel geen ander oogmerk had dan de fiscus als crediteur te benadelen, en wel door het verijdelen van (verder) verhaal van de Ontvanger op het vermogen van Démarrage. Een dergelijke op benadeling van een bepaalde crediteur gerichte handelwijze is onrechtmatig jegens deze crediteur en verplicht dan ook de (rechts)personen die voor deze handelwijze verantwoordelijk zijn, tot vergoeding van de schade welke die crediteur als gevolg daarvan lijdt. Dit betekent echter niet dat de omvang van deze schade zonder meer gelijk is aan het bedrag van de vordering waarvan men het verhaal wilde verijdelen. Reeds hierom is een vereenzelviging als door het Hof in het onderhavige geval voor mogelijk wordt gehouden, een vorm van redres die te ver gaat. Het Hof heeft dit miskend en in zoverre blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, zodat de hierop gerichte rechtsklacht slaagt.

3.6 Uit het in 3.5 overwogene volgt dat 's Hofs arrest niet in stand kan blijven. Onderdeel 3 kan onbesproken blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen.

Appelgrief 5, welke is gericht tegen het voorlopig oordeel van de President dat Rainbow met Démarrage dient te worden vereenzelvigd, treft blijkens het vorenoverwogene doel, zodat het vonnis van de President moet worden vernietigd. De vordering van Rainbow moet alsnog worden toegewezen voor zover de gelegde en nog te leggen executoriale (derden)beslagen uitsluitend zijn respectievelijk worden gelegd op grond van tegen Démarrage uitgevaardigde dwangbevelen. Dit betreft in ieder geval de opheffing van de vóór de inleidende dagvaarding onder Rainbow gelegde executoriale derdenbeslagen, nu de Ontvanger in dit kort geding de vordering tot opheffing uitsluitend heeft bestreden met de niet houdbaar gebleken stelling dat Rainbow dient te worden vereenzelvigd met Démarrage. Het gevraagde verbod is voor het overige niet toewijsbaar: zoals de Ontvanger in punt 4.2 van zijn memorie van antwoord subsidiair terecht heeft aangevoerd, valt niet op voorhand uit te sluiten dat Rainbow aansprakelijk kan worden gehouden op grond van onrechtmatige daad. De bij vermeerdering van eis in hoger beroep gedane vordering tot het verklaren van recht dat de Ontvanger onrechtmatig jegens Rainbow heeft gehandeld, kan in dit kort geding niet worden toegewezen.

De Ontvanger dient als overwegend in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg, het hoger beroep en het tweede geding in cassatie.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 oktober 1998;

vernietigt het vonnis van de President van de Rechtbank te Amsterdam van 12 oktober 1995;

veroordeelt de Ontvanger om binnen twee dagen na betekening van dit arrest alle ten laste van Rainbow op grond van ten name van Démarrage uitgevaardigde dwangbevelen, gelegde executoriale (derden)beslagen op te heffen en zich in de toekomst te onthouden van het leggen van zulke beslagen;

veroordeelt de Ontvanger in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van Rainbow begroot op ƒ 2.000,-- in totaal;

veroordeelt de Ontvanger in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Rainbow begroot op ƒ 5.000,-- in totaal;

wijst de overige vorderingen van Rainbow in eerste aanleg en in hoger beroep af;

veroordeelt de Ontvanger in de kosten van dit tweede geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Rainbow begroot op ƒ 698,27 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president H.L.J. Roelvink als voorzitter en de raadsheren P. Neleman, R. Herrmann, A.E.M. van der Putt-Lauwers en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 13 oktober 2000.