Home

Hoge Raad, 03-12-1997, ECLI:NL:HR:1997:BI6501 AA3333, 33024

Hoge Raad, 03-12-1997, ECLI:NL:HR:1997:BI6501 AA3333, 33024

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
3 december 1997
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:1997:AA3333
Zaaknummer
33024

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 november 1996 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1993 opgelegde aanslag inkom stenbelasting/premievolksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag inkomstenbelastingpremie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 28.610,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 26.762,75. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel 3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende lijdt reeds jaren aan multiple sclerose als gevolg waarvan hij zich verplaatst in een rolstoel. In het onderhavige jaar, 1993, is belanghebbende in verband met zijn ziekte verhuisd naar een zorgcentrum, alwaar hij de beschikking kreeg over een zelfstandig appartement. Bij gelegenheid van de verhuizing heeft belanghebbende zijn mechanisch beweegbare bed vervangen door een elektrisch beweegbaar bed en tevens een elektrisch beweegbare stoel aangeschaft voor een bedrag van in totaal f 6.001,--. 3.2 Voor het Hof was in geschil de vraag of en, zo ja, in hoeverre de uitgaven voor het elektrisch bedienbare bed en de elektrisch bedienbare stoel als buitengewone lasten op grond van artikel 46, derde lid, onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) in aftrek kunnen worden toegelaten. 3.3 Belanghebbende heeft voor het Hof onder meer het volgende aangevoerd. De elektrische bediening van het bed heeft hij nodig om de mogelijkheid te hebben zelfstandig in zithouding te komen teneinde in en uit bed te komen; het trekkoord van de mechanische bediening van het vorige bed kon hij niet meer benutten tengevolge van de achteruitgang van de kracht in zijn handen. Het elektrisch bedienbare gedeelte van de stoel heeft hij nodig om de zitting te verlagen, zodat hij in de stoel kan komen (en vervolgens die zitting weer te verhogen) en tevens om de armleuningen te laten zwenken zodat hij zijwaarts in en uit de stoel kan komen. Uit de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding blijkt niet dat een en ander is weersproken. 3.4 Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - aannemelijk geoordeeld dat belanghebbende de elektrische bedieningen van bed en stoel nodig heeft om aldus zijn handen hun normale functie te laten vervullen. Daarmede heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat die voorzieningen belanghebbende in staat stellen normale - in de zin van elementaire - lichaamsfuncties zoals hiervoor onder 3.2 vermeld te vervullen waartoe hij anders in verband met zijn ziekte niet in staat zou zijn. Met betrekking tot zodanige voorzieningen geldt niet dat zij slechts dan kunnen worden aangemerkt als hulpmiddelen in de zin van artikel 46, lid 3, onderdeel a, van de Wet indien zij tevens een bijzondere hoedanigheid bezitten die meebrengt dat zij alleen gebruikt worden door zieke en/of invalide personen. Het middel, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt derhalve.

4. Proceskosten De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 355,--.

Dit arrest is op 3 december 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Fleers, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van dit beroep in cassatie een recht geheven van f 315,--. Met dit bedrag wordt verrekend het bedrag van f 150,-- dat bij het Hof is betaald ter vervanging van de mondelinge uitspraak, zodat nog resteert te betalen f 165,--.