Hoge Raad, 10-09-1997, ECLI:NL:HR:1997:BI6444 AA2233, 32697
Hoge Raad, 10-09-1997, ECLI:NL:HR:1997:BI6444 AA2233, 32697
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 10 september 1997
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:1997:AA2233
- Zaaknummer
- 32697
- Relevante informatie
- Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 13
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 13 september 1996 betreffende na te melden beschikking inzake de vennootschapsbelasting.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof Bij beschikking van 31 oktober 1994 heeft de In specteur het bedrag van het over het jaar 1991 te verrekenen verlies van belanghebbende vastgesteld op ƒ 98.965,--. Deze beschikking is op het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in arti kel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 10 september 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart en Van Brunschot, in tegen woordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.