Home

Hoge Raad, 10-01-1996, ECLI:NL:HR:1996:BI5540 AA1880, 30746

Hoge Raad, 10-01-1996, ECLI:NL:HR:1996:BI5540 AA1880, 30746

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 januari 1996
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:1996:AA1880
Zaaknummer
30746

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 september 1994 betreffende de hem voor het jaar 1989 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1989 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 37.147, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klacht 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende opgeroepen voor een mondelinge behandeling van de zaak op 8 april 1994. De gemachtigde heeft hierop gereageerd bij brief van 7 maart 1994, luidend (na vermelding van de naam van belanghebbende en het nummer van de zaak) als volgt:

"Verzoeken tot aanhouding

Geachte mijnheer de Voorzitter, Ivm alreeds volle agenda is het kantoor onmogelijk op vrijdag 8-4-94 te 14.50 uur te verschijnen. U wordt vriendelijk verzocht nieuwe (latere) datum te willen vaststellen, hoogachtend,"

Van de zijde van de griffie is aan de gemachtigde op 17 maart 1994 telefonisch medegedeeld dat uitstel niet zal worden verleend. Op deze mededeling heeft de gemachtigde niet nader gereageerd. Het Hof heeft daarna de zaak behandeld ter zitting van 8 april 1994. Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn aldaar niet verschenen. De Inspecteur is wel verschenen en heeft zijn standpunt nog nader toegelicht. 3.2. De klacht dat door deze gang van zaken in strijd met de eisen van een goede rechtspleging aan belanghebbende zijn recht op verdediging is ontnomen, faalt. Immers, het Hof behoefde, gelet op de motivering van het verzoek om uitstel en in aanmerking genomen de omstandigheid dat de oproeping voor de mondelinge behandeling meer dan een maand tevoren was verzonden, dit verzoek niet in te willigen en was ook niet gehouden de afwijzing van dat verzoek in de uitspraak nader te motiveren.

4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is op 10 januari 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.