Home

Hoge Raad, 24-12-1993, ZC1198, 15170

Hoge Raad, 24-12-1993, ZC1198, 15170

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
24 december 1993
Datum publicatie
26 september 2019
ECLI
ECLI:NL:HR:1993:ZC1198
Formele relaties
Zaaknummer
15170

Inhoudsindicatie

Huurrecht. Woonruimte of bedrijfsruimte? Criterium bij vaststelling toepasselijk huurregime.

Voor de beantwoording van de vraag of een huurovereenkomst moet worden aangemerkt als huur van woonruimte dan wel als huur van bedrijfsruimte, is beslissend hetgeen partijen, mede in aanmerking genomen de inrichting van het gehuurde, omtrent het gebruik daarvan voor ogen heeft gestaan. Aan de in de huurovereenkomst opgenomen termen “bedrijfsruimte”, “werkatelier” of “werkstudio” komt in dit geval geen betekenis toe.

Uitspraak

24 december 1993Eerste KamerNr. 15.170HV

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[eiseres] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,EISERES tot cassatie,advocaat: Mr. P. Garretsen,

t e g e n

[verweerder] ,wonende te [woonplaats] ,

VERWEERDER in cassatie,advocaat: Jhr. Mr. J.L.R.A. Huydecoper.

1. Het geding in feitelijke instanties

Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 30 mei 1990 verweerster in cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de Kantonrechter te Amsterdam en gevorderd voor recht te verklaren dat de tussen partijen gesloten huurovereenkomst woonruimte betreft.

Nadat [eiseres] tegen de vordering verweer had gevoerd, heeft de Kantonrechter bij vonnis van 19 februari 1991 de gevorderde verklaring voor recht gegeven.

Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Amsterdam.

Bij vonnis van 27 mei 1992 heeft de Rechtbank het vonnis van de Kantonrechter bekrachtigd. Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.De conclusie van de Advocaat-Generaal Leijten strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel 3.1 Het gaat in dit geding om de vraag of de tussen partijen gesloten huurovereenkomst, waarbij [verweerder] van [eiseres] een ruimte aan de [a-straat 1] te [plaats] heeft gehuurd, woonruimte betreft. De Kantonrechter en de Rechtbank hebben deze vraag bevestigend beantwoord. Hiertegen richt zich het middel.

3.2 Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat voor de beantwoording van de vraag of een huur- overeenkomst moet worden aangemerkt als huur van woonruimte dan wel als huur van bedrijfsruimte, beslissend is hetgeen partijen, mede in aanmerking genomen de inrichting van het gehuurde, omtrent het gebruik daarvan voor ogen heeft gestaan.In het bestreden vonnis heeft de Rechtbank overwogen, kort samengevat, dat het gehuurde geschikt en ingericht is als woonruimte, en dat aan te nemen valt dat de ruimte vóór de verhuur aan [verweerder] als woning in gebruik was (rov. 11), alsmede dat de namens [eiseres] optredende makelaar [A] B.V. de ruimte heeft verhuurd met de bestemming overeenkomstig het doel waarvoor zij was ingericht en voorheen gebruikt, namelijk als woning, en dat onder deze omstandigheden geen betekenis toekomt aan het gebruik in het huurcontract van de woorden "bedrijfsruimte", "werkatelier" of "werkstudio", nu de makelaar op een desbetreffende vraag van [verweerder] heeft geantwoord dat dit gemakkelijker was, dat dit de manier van werken was en dat het niets uitmaakte (rov. 12). Op grond van een en ander heeft de Rechtbank geoordeeld dat sprake was van huur van woonruimte.Aldus overwegende heeft de Rechtbank klaarblijkelijk de hiervoor weergegeven maatstaf toegepast. Het eerste onderdeel faalt derhalve voor zover het dit oordeel als rechtens onjuist bestrijdt. Ook overigens is het onderdeel tevergeefs voorgesteld, aangezien het oordeel van de Rechtbank berust op een waardering van omstandigheden van feitelijke aard die niet onbegrijpelijk is en in cassatie niet verder kan worden getoetst.

3.3 Het tweede onderdeel bouwt voort op het eerste en moet derhalve het lot daarvan delen.

3.4 Het derde en het vierde onderdeel verwijten de Rechtbank dat zij in weerwil van de betwisting door [eiseres] heeft aangenomen dat de makelaar niet met [verweerder] heeft besproken dat deze aldaar enig bedrijf zou gaan uitoefenen, alsmede dat de makelaar naar aanleiding van een vraag van [verweerder] omtrent het gebruik van de termen "bedrijfsruimte", "werkatelier" en "werkstudio" in het huurcontract heeft geantwoord als hiervoor onder 3.2 weergegeven. Kennelijk heeft de Rechtbank geoordeeld dat de desbetreffende stellingen van [verweerder] door [eiseres] onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.

Dit oordeel, dat berust op een uitleg van de stukken van het geding, is voorbehouden aan de Rechtbank als rechter die over de feiten oordeelt, en kan derhalve in cassatie niet op zijn juistheid worden onderzocht. In aanmerking genomen dat de betwisting waarop deze onderdelen het oog hebben, bestond in een algemene en globale betwisting van alle stellingen van [verweerder] , is dit oordeel niet onbegrijpelijk. Deze onderdelen zijn derhalve tevergeefs voorgesteld.

3.5 Het vijfde onderdeel heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft derhalve geen bespreking.

4. Beslissing

De Hoge Raad: verwerpt het beroep;

veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op ƒ 457,20 aan verschotten en ƒ 2.500,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de raadsheren Roelvink, als voorzitter, Korthals Altes en Neleman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 24 december 1993.