Home

Hoge Raad, 22-11-1978, AX2889, 19 046

Hoge Raad, 22-11-1978, AX2889, 19 046

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 november 1978
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1978:AX2889
Zaaknummer
19 046
Relevante informatie
3.30 IB

Uitspraak

De Hoge Raad enz.;

Gezien het beroepschrift in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 april 1978 betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1974;

Gezien de stukken;

Overwegende dat aan belanghebbende voor het jaar 1974 een aanslag in de inkomstenbelasting is opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 13.406, welke aanslag, na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar, door de Inspecteur is gehandhaafd, waarna belanghebbende van de uitspraak van de Inspecteur in beroep is gekomen bij het Hof;

Overwegende dat het Hof, voor zover in cassatie nog van belang, als vaststaande heeft aangemerkt:

Belanghebbende, geboren in 1944, was tot 1 januari 1974 in loondienst werkzaam als artsenbezoeker. In de loop van de maand januari 1974 heeft hij een begrafenisonderneming overgenomen. Voor de uitoefening van deze onderneming heeft hij in november 1973 het pand A-straat 1 te Z gekocht. Na een verbouwing heeft hij eind april 1974 met zijn gezin de bovenwoning van dit pand betrokken. In november 1974 is de benedenverdieping inmiddels verbouwd tot rouwkamer en garderobe, in gebruik genomen. De bij de onderneming in gebruik zijnde ruimten nemen ongeveer 1/3 van het pand in beslag. De bovenverdieping is slechts via de benedenverdieping te bereiken. Belanghebbende wenst het gehele pand als privé-vermogen aan te merken en de Inspecteur stemt met deze keuze in. De verbouwingskosten van het bij de in onderneming in gebruik zijnde gedeelte van het pand hebben bedragen f 38.651,85. Belanghebbende heeft deze kosten als een bedrijfsactivum op zijn ondernemingsbalans opgevoerd en meent recht te hebben op de investeringsaftrek ad 5% of f 1.932,59, hetgeen de Inspecteur bestrijdt. Belanghebbende heeft deze aftrek in zijn aangifte inkomstenbelasting niet op zijn winst in mindering gebracht.';

Overwegende dat het Hof het standpunt van belanghebbende, voor zover in cassatie nog van belang, heeft weergegeven als volgt:

'Het is zeer wel mogelijk om het bij de onderneming in gebruik zijnde deel van het pand als privé-vermogen te zien en gelijktijdig de verbouwingskosten als een bedrijfsmiddel te beschouwen.

Dezelfde gedachte wordt immers toegepast bij de economische eigendom en bij het bedrijfsmatig verbouwen van een huurpand.';

Overwegende dat het Hof het standpunt van de Inspecteur, voor zover in cassatie nog van belang, heeft weergegeven als volgt:

'De grenzen der redelijkheid worden overschreden wanneer men een pand enerzijds in zijn geheel tot het privé-vermogen rekent en anderzijds de verbouwing daarvan als een bedrijfsmiddel beschouwt.

Belanghebbende hinkt op twee gedachten: hij wil de waardestijging van het pand in de onbelaste privé-sfeer houden doch tegelijk investeringsaftrek krijgen voor de daaraan gedane verbouwing.';

Overwegende dat het Hof, voor zover in cassatie nog van belang, omtrent het geschil heeft overwogen:

'dat het Hof zich aansluit bij het eensluidend oordeel van partijen dat aan belanghebbende het recht toekomt om het pand a-straat 1 te Z, dat deels door hem en zijn gezin wordt bewoond en deels in de uitoefening van zijn onderneming wordt gebruikt, tot zijn privé-vermogen te rekenen;

dat belanghebbende de aan dit pand bestede kosten van de in het belang van zijn onderneming gedane verbouwing als een investering in een bedrijfsmiddel in de zin van de artt. 10 en 11 van de Wet beschouwt, zodat hij 5% van de kostprijs van deze verbouwing als investeringsaftrek ten laste van zijn winst uit onderneming kan brengen;

dat belanghebbende de verbouwingskosten als een afzonderlijk activum wenst te beschouwen en dat hij dit activum tot zijn bedrijfsvermogen wil rekenen;

dat de kosten, besteed aan het aan belanghebbende in eigendom toebehorende pand evenwel geen zelfstandige functie hebben doch in het pand opgaan en de kostprijs daarvan verhogen;

dat, nu het bewuste pand niet tot het bedrijfsvermogen behoort, de daaraan aangebrachte verbetering niet als een investering als bedoeld in art. 11, lid 1, van de Wet kan worden aangemerkt;

dat belanghebbendes beroep op de fiscale behandeling van verbouwingskosten aan een door een ondernemer gehuurd pand niet kan slagen;

dat het daarbij immers niet gaat om uitgaven, die deel gaan uitmaken van de kostprijs van het pand doch om een investering, waardoor het huurrecht een bijzondere waarde krijgt, die het stempelt tot een economisch goed, dat als een bedrijfsmiddel in de zin van art. 10 der Wet is te beschouwen, waarop de in art. 11 der Wet bedoelde investeringsaftrek kan worden toegepast;';

Overwegende dat het Hof op andere, in cassatie niet van belang zijnde, gronden de uitspraak van de Inspecteur heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van belanghebbende van f 10.843;

Overwegende dat belanghebbende in cassatie de navolgende grief aanvoert, toegelicht gelijk daarachter vermeld:

'Het beroep wordt ingesteld ter zake van het feit dat aan belanghebbende, naar zijn mening in strijd met de Wet, is onthouden investeringsaftrek ten bedrage van f 1.932,59 (5% over f 38.651,85).

Ter toelichting van het beroep moge het volgende dienen.

Belanghebbende heeft, in de vorm van een eenmanszaak, een begrafenisonderneming te Z, welke wordt uitgeoefend in een gedeelte van het pand a-straat 1 te Z welk pand geheel tot belanghebbendes privé-vermogen behoort.

Ten einde dat deel van het pand voor het er in uitoefenen van die onderneming geschikt te maken, zijn er verbouwingen en vertimmeringen aan uitgevoerd welke in totaal f 38.651,85 hebben gekost, en door de onderneming zijn betaald.

Belanghebbende beschouwt deze verbouwingskosten ten bedrage van f 38.651,85 als een afzonderlijk activum en rekent dat activum tot zijn bedrijfsvermogen. Hij beschouwt het als een bedrijfsmiddel. Hij schrijft er op af ten laste van de winst uit onderneming.

Dit alles is onbetwist.

Belanghebbende beschouwt het activum van f 38.651,85 voorts als een investering in bedrijfsmiddelen als bedoeld is in art. 11 IB '64.

Het is naar zijn oordeel daarbij niet van betekenis dat het pand, waarin de door de onderneming gedane en bekostigde verbouwingen hebben plaatsgevonden, fiscaal tot zijn privé-vermogen behoort.

Voor de onderneming, waartoe het activum als bedrijfsmiddel behoort, maakt het immers geen enkel verschil of de verbouwing plaatsvindt in een pand waarvan die onderneming al dan niet de juridische eigendom bezit. Indien de onderneming zou worden gedreven in de rechtsvorm van een BV terwijl het pand privé-eigendom van belanghebbende zou zijn, zou de onderneming-BV toch evenzeer investeringsaftrek hebben genoten. En indien de eigendom van bedoeld pand niet bij belanghebbende maar bij een ander zoals zijn kinderen of bij een derde had gelegen, zou de onderneming-eenmanszaak toch evenzeer voor deze verbouwing investeringsaftrek genieten

Het is dan juist om in een geval als hier, waarin door de onderneming-eenmanszaak evenzo f 38.651,85 aan met die gevallen identieke verbouwingskosten uitgegeven is, en die ten laste van die onderneming komen, ook recht op investeringsaftrek te hebben.';

Overwegende daaromtrent:

dat blijkens 's Hofs uitspraak vaststaat dat belanghebbende zijn onderneming uitoefent in een gedeelte van een hem in eigendom toebehorend pand, dat in zijn geheel als privé-vermogen wordt aangemerkt;

dat het Hof heeft geoordeeld dat de in het belang van belanghebbendes onderneming gedane verbouwing in het pand opgaat;

dat hieruit voortvloeit dat deze verbouwing niet op zich zelf, naast het pand, als een bedrijfsmiddel in de zin van artikel 11, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, kan worden aangemerkt zodat het Hof terecht de door belanghebbende ten aanzien van bedoelde verbouwing gevraagde investeringsaftrek heeft geweigerd;

dat voor de beslissing van dit geding betekenis mist of in andere situaties, welke zich te dezen niet voordoen, misschien wel investeringsaftrek zou kunnen worden genoten, zodat aan belanghebbendes desbetreffende beschouwingen kan worden voorbijgegaan;

dat belanghebbendes grief derhalve niet tot cassatie kan leiden;

Verwerpt het beroep.