Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-02-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:401, 200.314.868_01
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-02-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:401, 200.314.868_01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 2 februari 2023
- Datum publicatie
- 15 februari 2023
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2023:401
- Zaaknummer
- 200.314.868_01
Inhoudsindicatie
bekrachtiging machtiging uithuisplaatsing; rechtmatigheidstoets
Uitspraak
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 2 februari 2023
Zaaknummer : 200.314.868/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/380891 / JE RK 22-513, C/01/380886 / JE RK 22-512 en
C/01/380946 / JE RK 22-526
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.P.M.A. Laeyendecker,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.J. Laatsman,
gezinshuisouders [gezinshuisouders 1] , gezinshuis [gezinshuis 1] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de gezinshuisouders (van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] ),
gezinshuisouders [gezinshuisouders 2] , gezinshuis [gezinshuis 2] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de gezinshuisouders (van [minderjarige 2] ).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van de minderjarigen:
- -
-
[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014 (hierna: [minderjarige 1] );
- -
-
[minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017 (hierna: [minderjarige 2] );
- -
-
[minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2019 (hierna: [minderjarige 3] );
hierna samen ook genoemd: de kinderen.
De vader is in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 25 mei 2022. Aangezien de periode waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend reeds is verstreken, toetst het hof in deze beschikking alleen de rechtmatigheid daarvan.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 25 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2 Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 augustus 2022, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader zijn verzoek in hoger beroep gewijzigd in die zin dat hij niet meer om terugplaatsing van de kinderen bij hem verzoekt. Het is de vader duidelijk dat zelfs bij vernietiging van de bestreden beschikking de kinderen niet bij de vader teruggeplaatst kunnen worden aangezien de machtiging tot uithuisplaatsing inmiddels door de rechtbank is verlengd.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 september 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Laeyendecker;
-mr. Laatsman, namens de moeder;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de gezinshuisouder van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] .
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
De gezinshuisouders van [minderjarige 2] (Gezinshuis [gezinshuis 2] ) zijn, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de raad van 5 september 2022;
- het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 21 september 2022 met bijlage, te weten het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 16 mei 2022.
3. De beoordeling
De feiten
De vader en de moeder zijn de ouders van, en hebben samen het ouderlijk gezag over, de minderjarige kinderen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
[minderjarige 1] staat sinds 29 juli 2014 onder toezicht van de GI. Deze maatregel is sindsdien steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 11 november 2022 tot 30 november 2023.
[minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn bij beschikking van de rechtbank ZeelandWestBrabant van 30 november 2018 onder toezicht van de GI gesteld, welke maatregel telkens is verlengd, voor het laatst bij beschikking van 11 november 2022 tot 30 november 2023.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 augustus 2020 is voor het eerst een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen. Ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is van deze machtiging geen gebruik gemaakt. Bij beschikking van de rechtbank ZeelandWestBrabant van 20 november 2020 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] tot 30 december 2020 verlengd. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verleend in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 30 november 2020 tot 30 december 2020.
De machtiging tot uithuisplaatsing voor alle drie de kinderen is daarna steeds verlengd; in de bestreden beschikking tot 30 november 2022. Nadien heeft de rechtbank in een beschikking van 11 november 2022 de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 30 november 2023. Het hof heeft ambtshalve kennisgenomen van deze beschikking.
[minderjarige 1] en [minderjarige 3] verblijven in gezinshuis [gezinshuis 1] . [minderjarige 2] verblijft in gezinshuis [gezinshuis 2] .
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 25 mei 2022 heeft de rechtbank zoals hierboven aangegeven de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd van 30 mei 2022 tot 30 november 2022.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. De vader leidt al meerdere jaren een stabiel leven en heeft een stabiele gezinssituatie. Naast de omgang die hij met zijn eigen kinderen heeft, draagt hij ook zorg voor de kinderen van anderen. Hij heeft voor de kinderen van zijn broer gezorgd. De omgang verloopt prima en er zijn geen doelen gesteld waaraan de vader zou moeten werken. Wel wordt er gezocht naar ‘fouten’ die de vader zou maken en worden de kinderen na een omgangsweekend uitgehoord. Inmiddels is de omgang zodanig gewijzigd dat de vader de kinderen maar eens per twee weken een paar uurtjes ziet waarbij hij [minderjarige 2] apart ziet.
De kinderen groeien bij de pleeggezinnen gescheiden op. Dat is niet in het belang van de kinderen en het is ook niet nodig als er goed naar de gezinssituatie van de vader gekeken zou worden. Het door [instantie] uitgevoerd perspectiefonderzoek is niet zorgvuldig uitgevoerd. Er heeft nauwelijks observatie plaatsgevonden en de vader heeft de stellige overtuiging dat voordat er ook maar enig onderzoek plaatsgevonden had, het perspectief al elders was bepaald.
Het is de vader niet duidelijk gemaakt op welke punten hij onvoldoende tegemoet zou komen aan de opvoedings- en ontwikkelingsvragen van de kinderen of waarvoor hij zelf nog ondersteuning nodig zou hebben. De vader meent dat hij wel degelijk in staat is de zorg, stabiliteit en structuur te bieden die de kinderen nodig hebben. Het is dan ook zeker niet onmogelijk de kinderen bij de vader terug te plaatsen. Tenslotte stelt de vader nog dat de hulpverlening die thans bij de gezinshuizen aan de kinderen wordt geboden, ook bij de vader geboden zou kunnen worden. Nergens blijkt dat dit onmogelijk zou zijn.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] is op juiste gronden verlengd. Het is voor deze kinderen belangrijk dat zij de rust krijgen die ze nodig hebben. Pas dan kan er gewerkt worden aan een positieve ontwikkeling van de kinderen. Conform de wens van de vader is er een intensievere omgangsregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld. Al snel nadat deze omgangsweekenden zijn opgestart, kwamen er zorgelijke signalen vanuit de kinderen. Ook vanuit de gezinshuizen zijn signalen gekomen dat de kinderen tijdens deze omgangsweekenden emotioneel worden belast door de vader. Met name [minderjarige 1] komt hierdoor klem te zitten.
In oktober 2022 heeft zich een zorgelijk incident voorgedaan waarbij door de kinderen uitspraken zijn gedaan over seksuele handelingen. Om deze reden is de omgang van de vader met de kinderen teruggebracht en zijn de kinderen aangemeld voor hulpverlening.
Tijdens het perspectief onderzoek door [instantie] zijn de doelen waaraan de vader moet werken en de voorwaarden waaraan tijdens de omgangsmomenten moet worden voldaan, wel degelijk goed geformuleerd. De vader kan moeilijk feedback ontvangen en lijkt hier ook niet voor open te staan. Dit maakt het lastig om te werken aan eventuele veranderingen die ten goede zouden komen van de kinderen. De kinderen hebben alle drie extra zorg nodig en vragen bovengemiddeld veel aandacht van hun verzorgers. Die specifieke aanpak, tijd en geduld kan de vader zijn kinderen niet bieden. Vanwege alle signalen die de kinderen geven, bepaalde uitspraken van de vader en het heftige verleden van de kinderen bij de vader en de moeder thuis blijkt duidelijk dat de vader niet in staat is om fulltime voor de kinderen te zorgen en ook de verantwoordelijkheid gedurende dag en nacht over zijn kinderen te dragen.
De moeder erkent de zorgen over de kinderen en ziet ook dat de kinderen niet bij haar kunnen zijn, maar is van mening dat het beter is als de vader als biologische ouder, met ondersteuning, voor de kinderen zorgt. Volgens haar zorgt de vader uitstekend voor de kinderen. De uithuisplaatsing is ten onrechte verlengd, aldus de moeder.
De gezinshuisouder van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het momenteel naar omstandigheden best goed gaat met [minderjarige 1] en [minderjarige 3] maar dat er wel degelijk zorgen zijn over deze twee kinderen. Zij hebben beide heel veel en ook specifieke begeleiding nodig. [minderjarige 3] vertoont grenzeloos gedrag en houdt haar omgeving continu bezig. [minderjarige 1] gaat naar speciaal onderwijs en heeft eveneens continue begeleiding nodig.
De motivering van de beslissing
Het hof overweegt het volgende.
Vooraf
De vader is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking waarvan de periode waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend reeds is verstreken.
Het hof staat allereerst voor de vraag of de vader een rechtens relevant belang heeft bij de toetsing van de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de periode tot 30 november 2022. Volgens vaste rechtspraak dient aan degene die een rechtsmiddel instelt tegen een tijdelijke maatregel als gevolg waarvan hem zijn vrijheid is ontnomen, zijn procesbelang niet te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor die maatregel gold, inmiddels is verstreken. In het verlengde hiervan wordt ook in zaken waarin een ouder opkomt tegen een uithuisplaatsing van een minderjarig kind, aangenomen dat deze ouder, gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van zijn of haar gezinsleven, een rechtens relevant belang erbij heeft om de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing te laten toetsen. Het hof ziet in de onderhavige zaak geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken.
Het juridisch kader
Voordat het hof overgaat tot het toetsen van de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing, zal het hof vermelden wat hierover in de wet staat.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Het oordeel van het hof met betrekking tot de bestreden beschikking van 25 mei 2022
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor de periode van 30 mei 2022 tot 30 november 2022 noodzakelijk was. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De kinderen hebben een zeer belast verleden en er is sprake van kindeigen problematiek. De vader doet zijn best in de verzorging en opvoeding van de kinderen maar kan onvoldoende tegemoetkomen aan de opvoedings- en ontwikkelingsvragen van de kinderen. Kort gezegd is het gedwongen kader nodig om de kinderen de zorg, stabiliteit en structuur te bieden die zij nodig hebben. Het hof is het, na eigen onderzoek en weging, met de overwegingen van de rechtbank eens.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen besproken is op de mondelinge behandeling is gebleken dat het de vader en de moeder niet lukt om voor de kinderen te zorgen en de belangen van de kinderen centraal te stellen. In eerste instantie zijn de kinderen onder toezicht gesteld en vervolgens zijn ze uit huis geplaatst, waarbij er een omgangsregeling met de vader is vastgelegd. De omgangsregeling is recentelijk teruggebracht vanwege zorgen over handelingen die zich bij de vader thuis zouden hebben afgespeeld.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben alle drie een belast verleden en vragen bovengemiddeld veel aandacht en opvoedingsvaardigheden van de opvoeder. Dit vraagt een specifieke aanpak en veel tijd en geduld. De GI heeft voldoende onderbouwd dat de opvoedvaardigheden van de vader onvoldoende zijn om aan de specifieke behoeften van de kinderen te kunnen voldoen. De vader staat niet altijd open voor feedback, feedback beklijft niet of de vader bagatelliseert de situatie. Dit blijkt ook uit het verslag van [instantie] van 3 februari 2022 dat is uitgevoerd in het kader van een perspectiefonderzoek. Daarin valt daarnaast ook te lezen dat de vader onvoldoende mentaliserend vermogen heeft, zich onvoldoende kan inleven in wat de kinderen nodig hebben en onvoldoende sensitief en responsief is afgestemd op de kinderen. Het verweer van de vader dat dit perspectief onderzoek niet zorgvuldig tot stand is gekomen, is onvoldoende onderbouwd en slaagt niet.
De grieven van de vader slagen derhalve niet.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
4 De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s Hertogenbosch van 25 mei 2022;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.D.M. Lamers en E.M.D.M. van der Linden en is op 2 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. E.G.A. Gubbels-Janssen, griffier.