Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-08-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2694, 200.305.390_01

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-08-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2694, 200.305.390_01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
2 augustus 2022
Datum publicatie
9 augustus 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:2694
Zaaknummer
200.305.390_01

Inhoudsindicatie

Veroordeling tot ontruiming van huurappartement in kort geding wegens door de huurder veroorzaakte structurele ernstige overlast voor andere huurders van het appartementencomplex. Spoedeisend belang als (1) vereiste om toegang te krijgen tot de kortgedingrechter (bevoegdheids- of ontvankelijkheidsvereiste), en (2) als vereiste voor toewijzing van de verlangde voorziening.

Uitspraak

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.305.390/01

arrest van 2 augustus 2022

in de zaak van

[appellant] , handelend onder de naam [[X]] Bewindvoering,

wonende althans zaakdoende te Beek,

in zijn hoedanigheid van (opvolgend) bewindvoerder van [de onderbewindgestelde], wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna aan te duiden als de bewindvoerder,

advocaat: mr. R.A. Wijnands te Schinnen,

tegen

Stichting Wonen Limburg,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als Wonen Limburg,

advocaat: mr. W.A. Kempe te Best,

op het bij exploot van dagvaarding van 5 november 2021 ingeleide hoger beroep van het kortgedingvonnis van 18 oktober 2021, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, rechtdoende als voorzieningenrechter, gewezen tussen de (voormalige) bewindvoerder als gedaagde en Wonen Limburg als eiseres.

1 Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 9438133 \ CV EXPL 21-4646)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:

-

de dagvaarding in hoger beroep met productie 1 (het beroepen vonnis);

-

de memorie van grieven met producties 2 tot en met 5;

-

Het H16-formulier met productie 6;

-

de memorie van antwoord met producties 74 tot en met 85.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling

Vaststaande feiten en kern van het geschil

3.1.1.

In dit kort geding gaat het naar de kern genomen om de vraag of [de onderbewindgestelde] als huurder van een appartement in een appartementencomplex zodanige overlast heeft veroorzaakt voor andere huurders dat dit een veroordeling tot ontruiming van het gehuurde in kort geding rechtvaardigt.

3.1.2.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

-

Bij beschikking van 20 september 2013 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [de onderbewindgestelde] (hierna: [de onderbewindgestelde] ) onder bewind gesteld met ingang van 1 oktober 2013 en [persoon A] , handelend onder de naam [handelsnaam] , tot bewindvoerder benoemd. Het bewind is ingesteld omdat [de onderbewindgestelde] als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle de eigen vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Bij beschikking van 21 januari 2022 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, [persoon A] op haar verzoek met ingang van 1 februari 2022 als bewindvoerder ontslagen en [appellant] met ingang van die datum tot (opvolgend) bewindvoerder benoemd. Het hof zal in het navolgende kortweg spreken van “de bewindvoerder”, zonder daarbij onderscheid te maken tussen beide bewindvoerders.

-

[de onderbewindgestelde] behoort tot een van de doelgroepen die omschreven zijn in artikel 22a van de Regeling Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting 2015.

-

Bij huurovereenkomst van 30 januari 2020 heeft Wonen Limburg de woning aan de [adres 1] te [plaats] aan [de onderbewindgestelde] verhuurd voor de duur van 24 maanden, ingaande op 30 januari 2020 en lopend tot en met 29 januari 2022. Deze tijdelijke verhuur heeft plaatsgevonden met toepassing van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 en artikel 22a van de Regeling Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting 2015.

-

De woning is gelegen op de eerste verdieping van een appartementencomplex met zes woonlagen.

-

In artikel 8.1 van de huurovereenkomst staat het volgende:

"Partijen komen overeen dat de zorg-/begeleidingsovereenkomst met alle daarbij behorende bijlagen een essentieel onderdeel van deze huurovereenkomst is. Huurder is gehouden de zorg /begeleidingsovereenkomst volledig en stipt na te leven. Het niet-naleven van de zorg-/begeleidingsovereenkomst kan gevolgen hebben voor het voortduren daarvan."

- In artikel 9 van de huurovereenkomst staat onder meer het volgende

9.1

Huurder is bekend met overmatig alcoholgebruik en kan daarvanuit overlast

veroorzaken aan omwonenden en medewerkers van verhuurder of door haar

ingeschakelde derden. Daarnaast heeft huurder zich in het verleden manipulatief

geuit naar medewerkers van verhuurder. Dit is als vervelend ervaren en hier

heeft huurder spijt van. Partijen hebben daarom afgesproken dat huurder zich

vanaf het moment van ondertekening van deze allonge als goed huurder zal

gedragen, geen overlast veroorzaken en zijn woning onderhouden. Partijen

komen daartoe het volgende overeen.

(…)

9.2

Huurder is zich bewust van het feit dat hij een zorgplicht heeft naar omwonenden

in die zin dat hij zich ook richting omwonenden als goed huurder moet gedragen.

9.3

Niet nakoming van één of enkele voorwaarden zoals opgesomd in artikel 9.1 of

9.2

levert een tekortkoming op die de ontbinding van deze overeenkomst

rechtvaardigt. Indien verhuurder overgaat tot ontbinding betekent dit dat huurder

de woning moet ontruimen en verlaten. (…)”

-

[de onderbewindgestelde] heeft sinds de aanvang van de huurovereenkomst vier keer een nieuwe begeleider gekregen.

-

Wonen Limburg heeft sinds de aanvang van de huurovereenkomst herhaaldelijk meldingen ontvangen van omwonenden over door [de onderbewindgestelde] veroorzaakte overlast. Het gaat om twee anonieme melders, en om de bewoners van [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] [adres 5] , [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] , [adres 9] en [adres 10] Tevens heeft de zoon van de bewoner van nummer [adres 2] (de onderbuurman van [de onderbewindgestelde] ) een melding gemaakt. De melders klagen over geschreeuw, abnormaal hard gehuil, gebrul, vloeken en tieren in de woning en het slaan met deuren, zowel overdag als 's nachts. Verder klagen zij over intimiderend gedrag van [de onderbewindgestelde] in en rondom (de gemeenschappelijke ruimten van) het appartementencomplex, zoals naroepen, vloeken en tieren. De politie is in verband met het gedrag van [de onderbewindgestelde] regelmatig ter plaatse geweest.

-

Wonen Limburg heeft een door de politie opgestelde bestuurlijke rapportage van 26 augustus 2021 in het geding gebracht. In die rapportage staat onder meer het volgende.

“Onderwerp:

Sfeerrapportage in verband met het verstoren van de openbare orde op de [adres 1] in [plaats] , binnen de gemeente Sittard-Geleen.

SITUATIE [straatnaam] SITTARD:

Op de [adres 1] in [plaats] binnen de gemeente Sittard-Geleen is betrokkene [de onderbewindgestelde] woonachtig. Meerdere bewoners van het appartementencomplex, alwaar betrokkene [de onderbewindgestelde] woonachtig is, ervaren overlast van hem en voelen zich niet meer veilig. Betrokkene [de onderbewindgestelde] veroorzaakt overlast door luid in de woning en op straat te [hof: hier zijn kennelijk enkele woorden weggevallen] van de openbare orde.

De politie spreekt haar zorgen uit over de situatie, maatschappelijke onrust en openbare orde verstoring, die is ontstaan en adviseert de gemeente Sittard-Geleen tot het nemen van bestuurlijke maatregelen. Tevens is de politie van mening dat het woongenot van bewoners van het appartementencomplex ernstig verstoord wordt door betrokkene [de onderbewindgestelde] . De wijkagent van betreffende wijk heeft meerdere malen betrokkene [de onderbewindgestelde] aangesproken over zijn gedrag, echter heeft dit niet tot het gewenste resultaat geleid. Een medewerkster van Wonen Limburg en de stadsdeelmanager van betreffend gebied hebben ook inspanningen geleverd, echter heeft dit ook niet tot het gewenste resultaat geleid.

Om de sfeer in de [straatnaam] in [plaats] weer te geven, volgen hierna enkel de meldingen van de maand augustus 2021. Het mag duidelijk zijn dat er langer sprake is van overlast, welke veroorzaakt wordt door betrokkene [de onderbewindgestelde] .

(…)”

- Bij brieven van 31 augustus 2021 heeft Wonen Limburg [de onderbewindgestelde] en de bewindvoerder in de gelegenheid gesteld om de huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen, en aangekondigd dat Wonen Limburg bij gebreke van vrijwillige opzegging in kort geding ontruiming van de huurwoning zal vorderen. De bewindvoerder heeft vervolgens laten weten niet tot het opzeggen van de huurovereenkomst over te gaan.

Het kort geding bij de kantonrechter

3.2.1.

In de onderhavige procedure vordert Wonen Limburg als onmiddellijke voorziening bij voorraad in de zin van artikel 254 Rv, samengevat, veroordeling van de bewindvoerder tot ontruiming van de woning met veroordeling van de bewindvoerder in de proceskosten.

3.2.2.

Aan deze vordering heeft Wonen Limburg, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.

[de onderbewindgestelde] is in ernstige mate tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, onder meer door vanuit de woning langdurig ernstige overlast te veroorzaken voor omwonenden. Wonen Limburg heeft er een spoedeisend belang bij dat [de onderbewindgestelde] de woning ontruimt zodat deze tekortkomingen stoppen.

3.2.3.

De bewindvoerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.

3.2.4.

In het kortgedingvonnis van 18 oktober 2021 heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt geoordeeld.

-

Wonen Limburg heeft een spoedeisend belang bij haar vordering (rov. 4.1).

-

Het is voldoende aannemelijk dat [de onderbewindgestelde] de door Wonen Limburg gestelde overlast veroorzaakt. Deze overlast is voldoende ernstig om in een bodemprocedure ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Wonen Limburg heeft er belang bij dat aan de overlastsituatie spoedig een einde komt (rov. 4.3).

-

Het woonbelang van [de onderbewindgestelde] moet wijken voor het belang van Wonen Limburg bij ontruiming van de woning (rov. 4.4).

-

De vordering van Wonen Limburg tot ontruiming van de woning is daarom toewijsbaar (rov. 4.5).

Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter, rechtdoende als voorzieningenrechter, samengevat, de bewindvoerder veroordeeld de woning binnen twee weken na betekening van het vonnis te ontruimen en de bewindvoerder in de proceskosten veroordeeld.

Gebeurtenissen na het beroepen vonnis

3.3.1.

Nadat het kortgedingvonnis van 18 oktober 2021 was gewezen, heeft zich nog het volgende voorgedaan.

-

Wonen Limburg heeft het vonnis op 26 oktober 2021 aan de bewindvoerder laten betekenen en daarbij aangezegd dat de ontruiming van de woning zal plaatsvinden op 17 november 2021.

-

De bewindvoerder heeft Wonen Limburg vervolgens in kort geding gedagvaard en een verbod op het tenuitvoerleggen van het vonnis van 18 oktober 2021 gevorderd totdat er een beslissing is gegeven op het tegen dat vonnis ingestelde hoger beroep.

-

Bij kortgedingvonnis van 22 november 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, de vorderingen van de bewindvoerder afgewezen.

-

Wonen Limburg heeft de woning vervolgens op 24 november 2021 laten ontruimen.

Het geding in hoger beroep

3.3.1.

De bewindvoerder heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd tegen het kortgedingvonnis van 18 oktober 2021. De bewindvoerder heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en – naar het hof begrijpt – tot het alsnog afwijzen van de vordering van Wonen Limburg, met veroordeling van Wonen Limburg in de proceskosten.

3.3.2.

Wonen Limburg heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis, met veroordeling van de bewindvoerder in de proceskosten.

3.3.3.

Dat het vonnis inmiddels ten uitvoer is gelegd, ontneemt aan de bewindvoerder niet zijn belang bij een beoordeling van de grieven. Het hof moet onderzoeken of de vordering die in eerste aanleg ter beoordeling voorlag, terecht is toegewezen, met inachtneming van het in hoger beroep gevoerde debat en naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van de beslissing in hoger beroep (zie onder meer HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1782).

Over grief 1: spoedeisend belang bij de vordering

3.4.1.

De kantonrechter heeft in rov. 4.1 van het vonnis geoordeeld dat Wonen Limburg voldoende spoedeisend belang bij haar vordering heeft. Grief 1 is tegen dat oordeel gericht. In de toelichting op de grief stelt de bewindvoerder dat de kantonrechter ten onrechte is uitgegaan van een spoedeisend belang aan de zijde van Wonen Limburg.

3.4.2.

Het hof stelt bij de beoordeling van die grief het volgende voorop. Volgens artikel 254 lid 1 Rv is de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven. Het begrip spoedeisend belang wordt in kortgedingzaken in twee verschillende betekenissen gebruikt:

-

1. als vereiste om toegang te krijgen tot de kortgedingrechter (bevoegdheids- of ontvankelijkheidsvereiste);

-

2. als vereiste voor toewijzing van de verlangde voorziening.

In rov. 4.1 van het vonnis heeft de voorzieningenrechter klaarblijkelijk alleen beoordeeld of Wonen Limburg bij de door haar gestelde vordering een voldoende spoedeisend belang heeft om beoordeling van die vordering in kort geding te rechtvaardigen. Dit betreft dus de toets of spoedeisend belang in de eerstgenoemde betekenis aanwezig is. Een oordeel over de vraag of de vordering daadwerkelijk toewijsbaar is, is in rov. 4.1 van het vonnis niet gegeven. De beoordeling of voldoende spoedeisend belang in de tweede genoemde betekenis aanwezig is, is pas verricht in de daarop volgende rechtsoverwegingen.

Spoedeisend belang als vereiste voor toegang tot de kortgedingprocedure

3.5.1.

Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat Wonen Limburg bij haar vordering voldoende spoedeisend belang had om een beoordeling van die vordering in kort geding te rechtvaardigen. Volgens Wonen Limburg was immers sprake van door [de onderbewindgestelde] vanuit de huurwoning veroorzaakte langdurige ernstige overlast. In een dergelijke situatie heeft Wonen Limburg, mede gelet op haar verantwoordelijkheid jegens haar andere huurders die in het appartementencomplex wonen, een spoedeisend belang bij beëindiging van de geluidsoverlast, door middel van een veroordeling van [de onderbewindgestelde] in kort geding tot ontruiming van de woning.

3.5.2.

Dat Wonen Limburg de vordering wellicht op een iets eerder moment had kunnen instellen, voert niet tot een ander oordeel. Het stond Wonen Limburg vrij om gedurende enige tijd een dossier op te bouwen en te trachten de overlast op een andere wijze dan door middel van een kort geding te beëindigen. Uit de producties die bij de inleidende dagvaarding zijn overgelegd, blijkt dat Wonen Limburg [de onderbewindgestelde] meermalen heeft aangeschreven ter zake de overlast, en ook enkele huisbezoeken aan hem heeft gebracht. Dat Wonen Limburg deze pogingen tot beëindiging van de overlast (tevergeefs) heeft ondernomen, laat onverlet dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering tot ontruiming.

3.5.3.

Ook de omstandigheid dat de huurovereenkomst van rechtswege zou eindigen met ingang van 30 januari 2022 voert niet tot een ander oordeel. Uitgaande van de ernst van de door Wonen Limburg gestelde overlast had zij er spoedeisend belang bij de overlast zo mogelijk enige maanden eerder, door een veroordeling tot ontruiming in kort geding, te beëindigen. De andere huurders van appartementen in het complex mochten dit van Wonen Limburg verlangen.

3.5.4.

Om bovenstaande redenen verwerpt het hof grief 1.

Spoedeisend belang als vereiste voor toewijzing van de gevraagde voorziening

3.6.

In de toelichting op grief 1 heeft de bewindvoerder ook argumenten aangevoerd op grond waarvan hij meent dat Wonen Limburg bij afweging van de wederzijdse belangen onvoldoende spoedeisend belang heeft om toewijzing van de vordering tot ontruiming te rechtvaardigen. Het gaat hier om het begrip spoedeisend belang in de tweede in rov. 3.4.2 genoemde betekenis. Het hof zal die argumenten in de beoordeling betrekken bij de behandeling van de grieven 2 tot en met 4.

Over de grieven 2 tot en met 4: is de vordering tot ontruiming terecht toegewezen?

3.7.1.

Het hof zal de grieven 2 tot en met 4 gezamenlijk behandelen. Door middel van deze grieven voert de bewindvoerder enkele argumenten aan die naar zijn mening hadden moeten leiden tot afwijzing van de vordering van Wonen Limburg. Het hof zal die argumenten in het onderstaande behandelen, en daarbij ook de hiervoor in rov. 3.6 genoemde argumenten betrekken.

3.7.2.

Het hof stelt voorop dat de bewindvoerder geen duidelijke grief heeft gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat aannemelijk is dat [de onderbewindgestelde] de door Wonen Limburg gestelde overlast veroorzaakt, en dat die overlast voldoende ernstig is om in een bodemprocedure ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De bewindvoerder heeft in de toelichting op grief 3 wel melding gemaakt van “de niet zwevende vloer in het gehuurde”. Daarmee heeft de bewindvoerder de door Wonen Limburg gestelde ernstige geluidsoverlast, die onderbouwd is met een groot aantal producties, echter onvoldoende betwist. De vele producties wijzen er immers op dat veel bewoners van het appartementencomplex overlast ondervinden die door [de onderbewindgestelde] wordt veroorzaakt. Er wordt geen melding gemaakt van overlast die door andere bewoners wordt veroorzaakt. Dit wijst erop dat de overlast niet is toe te schrijven aan de bouwwijze van het appartementencomplex, maar aan het gedrag van [de onderbewindgestelde] . Daar komt bij dat een groot deel van het gemelde overlastgevende gedrag van [de onderbewindgestelde] niet te herleiden valt tot de staat van de vloer in het appartement. Het gemelde overlastgevende gedrag bestaat niet zozeer uit contactgeluiden die via de vloer doorklinken naar andere appartementen, maar uit overlast zoals het schreeuwend door de gangen lopen, bonken op muren, uitschelden van omwonenden, het vertonen van intimiderend gedrag enzovoort. De kantonrechter heeft dit gedrag in rov. 4.3 van het vonnis samengevat als agressief en intimiderend gedrag. De bewindvoerder heeft in de toelichting op de grieven niet betwist dat [de onderbewindgestelde] zich aan dat gedrag schuldig heeft gemaakt. In de conclusie van antwoord (punt 60) heeft de bewindvoerder bovendien erkend dat [de onderbewindgestelde] “niet altijd in staat is om adequaat te communiceren” en dat dit de klachten over verbale agressie kan verklaren. De bewindvoerder heeft in de toelichting op de grieven niet betwist dat dit gedrag een tekortkoming oplevert die in beginsel voldoende ernstig is om in een eventuele bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen.

3.7.3.

In de toelichting op grief 2 heeft de bewindvoerder wel gesteld, samengevat, dat [de onderbewindgestelde] in de periode waarin hij overlast veroorzaakte, onvoldoende begeleid werd bij het hanteren van zijn psychische problemen. Dit sluit aan op stellingen uit de conclusie van antwoord (onder meer punten 6, 62, 63 en 69) die erop neerkomen dat aan [de onderbewindgestelde] , vanwege zijn psychische problemen, geen groot verwijt valt te maken van zijn overlast veroorzakende gedrag. De bewindvoerder miskent hierbij echter dat voor ontbinding van een overeenkomst wegens een tekortkoming niet vereist is dat de tekortkoming aan de tekortschietende partij kan worden toegerekend (artikel 6:265 BW). Een verhuurder hoeft niet te tolereren dat een huurder ontoelaatbare overlast veroorzaakt aan andere huurders, ongeacht of de huurder van zijn gedrag een verwijt te maken valt.

3.7.4.

Voor zover de bewindvoerder meent dat de tekortkoming, vanwege de psychische problemen van [de onderbewindgestelde] , wegens haar bijzondere aard de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt, volgt het hof de bewindvoerder daar niet in. Het gaat om structurele ernstige overlast. Van een verhuurder is niet te vergen om dergelijk gedrag in een appartementencomplex toe te staan. Van een verhuurder mag in een dergelijke situatie juist verlangt worden dat hij in het belang van de andere huurders ingrijpt en, zo nodig door het in kort geding instellen van een vordering tot ontruiming, op korte termijn een einde maakt aan de overlast.

3.7.5.

De bewindvoerder heeft voorts gesteld dat [de onderbewindgestelde] , als de begeleiding intensiever zou zijn geweest, mogelijk minder overlast zou hebben veroorzaakt. Dit brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het ligt primair op de weg van [de onderbewindgestelde] zelf om, met hulp van begeleidende instanties, te voorzien in voldoende begeleiding. Indien al kan worden aangenomen dat de overlast mede een gevolg is van onvoldoende begeleiding, komt dat niet voor rekening en risico van Wonen Limburg maar voor rekening en risico van [de onderbewindgestelde] . Dat in dit geval niet alleen sprake was van een huurovereenkomst maar ook van een daarmee samenhangende zorg-/begeleidingsovereenkomst voert niet tot een ander oordeel.

3.7.6.

Het hof acht het om bovenstaande redenen, evenals de kantonrechter, aannemelijk dat een vordering van Wonen Limburg tot ontbinding van de met [de onderbewindgestelde] gesloten huurovereenkomst in een bodemprocedure zou zijn toegewezen.

3.7.7.

De bewindvoerder heeft in de toelichting op de grieven nog betoogd dat een afweging van de wederzijdse belangen had moeten leiden tot afwijzing van de vordering tot ontruiming van het gehuurde die Wonen Limburg in dit kort geding heeft ingesteld. Omdat de huurovereenkomst hoe dan ook van rechtswege zou eindigen met ingang van 30 januari 2022 had Wonen Limburg slechts een gering belang bij een beëindiging die enkele maanden eerder zou plaatsvinden, aldus de bewindvoerder. Het hof verwerpt dit betoog. Omdat [de onderbewindgestelde] ontoelaatbare overlast veroorzaakte aan andere huurders in het appartementencomplex was Wonen Limburg als verhuurder jegens die andere huurders gehouden om de overlast zo spoedig mogelijk te beëindigen, zo nodig door het instellen van een vordering tot ontruiming in kort geding. Dat de huurovereenkomst hoe dan ook enkele maanden later zou eindigen, neemt het belang aan de zijde van Wonen Limburg bij een eerdere ontruiming van het gehuurde niet weg. Bovendien maakt de omstandigheid dat de huurovereenkomst hoe dan ook zou eindigen, het belang aan de zijde van [de onderbewindgestelde] minder klemmend. De bewindvoerder heeft in de memorie van grieven, die van 22 maart 2022 dateert, niet gesteld waar [de onderbewindgestelde] heeft verbleven in de periode van de ontruiming (24 november 2021) tot aan de datum waarop de huurovereenkomst van rechtswege zou zijn geëindigd (30 januari 2022). Ook heeft de bewindvoerder niet gesteld waar [de onderbewindgestelde] heeft verbleven in de periode tussen 30 januari 2022 en de datum van het nemen van de memorie van grieven. Dat tijdens een van deze periodes als gevolg van de ontruiming enige noodtoestand is ontstaan is niet gesteld of gebleken.

3.7.8.

Het hof volgt de bewindvoerder ook niet in zijn stelling dat Wonen Limburg onvoldoende inspanningen heeft verricht om tot een andere oplossing van de overlastproblematiek te komen dan het in kort geding vorderen van ontruiming van de woning. Uit de bij de inleidende dagvaarding overgelegde stukken blijkt dat Wonen Limburg [de onderbewindgestelde] meermaals heeft aangeschreven over de door hem veroorzaakte overlast en ook meermaals een huisbezoek aan hem heeft gebracht om de bestaande problemen te bespreken. Dat dit niet tot een oplossing heeft geleid is naar het voorshands oordeel van het hof niet aan Wonen Limburg te wijten, en komt voor rekening en risico van [de onderbewindgestelde] .

3.7.9.

In de toelichting op grief 4 heeft de bewindvoerder betoogd dat de kantonrechter de veroordeling tot ontruiming van het gehuurde ten onrechte uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Het hof verwerpt ook deze grief. Het hof is namelijk evenals de kantonrechter van oordeel dat Wonen Limburg een spoedeisend belang had bij de vordering tot ontruiming en dat toewijzing van die vordering in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd was. Het lag dus voor de hand om de veroordeling tot ontruiming uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.7.10.

Om bovenstaande redenen verwerpt het hof de grieven 2 tot en met 4.

Conclusie en afwikkeling

3.8.

Aangezien de grieven geen doel treffen, zal het hof het beroepen vonnis bekrachtigen en de bewindvoerder als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

4 De uitspraak