Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-05-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1743, 20-000262-20

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-05-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1743, 20-000262-20

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
18 mei 2021
Datum publicatie
2 november 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:1743
Formele relaties
Zaaknummer
20-000262-20

Inhoudsindicatie

Verkeerszaak. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een drietal overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte is op 25 juni 2018 samen met zijn vriendin als bestuurder in haar auto gaan rijden, terwijl hij niet beschikte over een rijbewijs en er alcohol in het spel was. Op de Kapittelweg te Breda is de verdachte in aanrijding gekomen met een personenauto waarin zich twee inzittenden bevonden. Daardoor is letsel bij betrokkenen ontstaan. De verdachte heeft ook geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek.

Het hof veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder feit 1 en onder feit 2 bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede ten aanzien van het onder feit 3 bewezenverklaarde tot een geldboete ter hoogte van € 300,00 subsidiair 6 dagen hechtenis. Voorts is de verdachte de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Parketnummer : 20-000262-20

Uitspraak : 18 mei 2021

VERSTEK (dnip)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 30 januari 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-066306-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,

wonende te [adres]

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:- ‘overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor zodanig lichamelijk letsel wordt toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat, terwijl degene die schuldig is aan dit feit, verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, tweede lid van deze wet’ (feit 1 primair),- ‘overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 2) en- ‘overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 3),de verdachte strafbaar verklaard en hem ter zake van de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren en voorts ter zake van het bewezenverklaarde feit 3 (een overtreding) veroordeeld tot hechtenis voor de duur van 2 weken.

Door de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de kwalificatie van het onder feit 1 bewezenverklaarde en de opgelegde straffen. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg zullen de daarmee samenhangende overwegingen worden vervangen zoals hierna te melden.

Het hof ziet voorts aanleiding om de bewijsvoering te verbeteren, alsmede de verwijzingen naar de bewijsmiddelen en de toepasselijke wettelijke artikelen te vervangen, telkens op de wijze zoals hierna is vermeld.

Verbetering van de bewijsvoering

Het hof stelt vast dat halverwege pagina 3 van het vonnis waarvan beroep sprake is van een kennelijke verschrijving in de bewijsmotivering, aangezien het aldaar genoemde kenteken van de Audi A3 waarvan de verdachte de bestuurder was, te weten ‘ [kenteken] ’, onvolledig is, nu het uit de bewijsmiddelen naar voren komende kenteken [kenteken] ’ luidt.

Op diezelfde pagina is getuige [getuige 1] aangeduid als ‘ [getuige 1] ’. Dit betreft naar het oordeel van het hof eveneens een kennelijke verschrijving.

Het hof herstelt beide kennelijke verschrijvingen in de hiervoor bedoelde zin.

Voorts heeft het hof geconstateerd dat de verwijzingen naar de vindplaatsen van de gebezigde bewijsmiddelen niet juist zijn en verbetering behoeven in de volgende zin:

  1. Proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 11 januari 2019, proces-verbaalnummer PL2000-2018146969-1, ongenummerd.

  2. Proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 11 januari 2019, proces-verbaalnummer PL2000-2018146969-6, ongenummerd.

  3. Proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 11 januari 2019, proces-verbaalnummer PL2000-2018146969-1, ongenummerd, blad 4.

  4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , dossierpagina’s (handgeschreven) 13-14.

  5. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , dossierpagina’s (handgeschreven) 4-5.

  6. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , dossierpagina’s (handgeschreven) 21-22.

  7. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juli 2019, dossierpagina’s (handgeschreven) 36-37.

  8. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, dossierpagina’s 32-33.

  9. Het proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 11 januari 2019, proces-verbaalnummer PL2000-2018146969-6, ongenummerd.

Strafbaarheid van het onder feit 1 bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde van het onder feit 1 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van dit feit uitsluiten. Het feit is derhalve strafbaar.

Op te leggen straffen

Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een drietal overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte is op 25 juni 2018 samen met zijn vriendin als bestuurder in haar auto gaan rijden, terwijl hij niet beschikte over een rijbewijs en naar eigen zeggen drie halve liters zwaar bier gedronken had. Op de Kapittelweg te Breda is de verdachte in aanrijding gekomen met een personenauto waarin zich twee inzittenden bevonden. Verdachte heeft overmoedig rijgedrag laten zien. Hij had geen rijbewijs en hij reed veel harder dan ter plaatse was toegestaan, terwijl er ook nog drank in het spel was. Eén van de inzittenden, het slachtoffer [getuige 3] , heeft door de aanrijding letsel bekomen, te weten een zware hersenschudding, nekklachten en kneuzingen aan zijn borst en rug. Als gevolg van de aanrijding is de verdachte met de auto waarin hij zelf reed met zijn vriendin gaan draaien en over de kop geslagen, waarna hij van het talud is gerold. Het is aan gelukkig toeval te danken geweest dat anderen die betrokken waren bij het ongeval of zich in de nabijheid daarvan bevonden, geen letsel hebben bekomen. Na het ongeval heeft de verdachte, die zich aanvankelijk op het standpunt stelde dat hij niet had gereden, meegewerkt aan een voorlopig ademonderzoek. Dat onderzoek wees op het gebruik van te veel alcoholhoudende drank. In het ziekenhuis heeft de verdachte vervolgens geweigerd gevolg te geven aan een bevel zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen.

Door aldus te handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht, er blijk van gegeven zich niets gelegen te laten liggen aan de geldende verkeerswetgeving en heeft hij voorts een controle naar zijn rijvaardigheid in het belang van de verkeersveiligheid onmogelijk gemaakt. Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.

Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 maart 2021, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, doch niet voor soortgelijke feiten. Weliswaar is de verdachte meermalen veroordeeld voor rijden zonder rijbewijs, doch die veroordelingen dateren van ná 25 juni 2018, zodat het hof, anders dan de rechtbank, met deze veroordelingen niet in strafvermeerderende zin rekening zal houden en de verdachte ter zake dat feit zal aanmerken als een ‘first offender’.

Voorts stelt het hof vast dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht een aantal malen van toepassing is.

Over de persoon van verdachte is niet veel bekend geworden. Bij de politie heeft hij daarover niets verklaard en hij is noch in eerste aanleg noch in hoger beroep ter terechtzitting verschenen.

Het hof is ten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.

Alles afwegende acht het hof, ten aanzien van het onder feit 1 en onder feit 2 bewezenverklaarde oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, dus een qua duur zwaardere straf dan de advocaat-generaal heeft geëist, maar met een korter onvoorwaardelijk gedeelte, alsmede ten aanzien van het onder feit 3 bewezenverklaarde oplegging van een geldboete ter hoogte van € 300,00 subsidiair 6 dagen hechtenis, passend en geboden. Het hof heeft daarbij tevens de binnen de rechterlijke macht ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van overtredingen van artikel 6 en 163 van de Wegenverkeerswet 1994, en de in dat verband relevante feiten en omstandigheden, in aanmerking genomen.

In het kader van de op te leggen geldboete heeft het hof tevens gelet op de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Met oplegging van voormelde gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf, waardoor het onvoorwaardelijke deel lager is dan de advocaat-generaal heeft geëist, wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds, met de oplegging van twee maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren, de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid ziet het hof in hetgeen onder feit 1 bewezen is verklaard tevens aanleiding om de verdachte de bevoegdheid te ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren.

Vervanging van de toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof vervangt de door de rechtbank aangehaalde artikelen door de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 6, 107, 163, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde. Op deze artikelen is zowel het deel van het bevestigde dictum van de rechtbank als de hierna te geven beslissing gegrond.

BESLISSING

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de kwalificatie van het onder feit 1 bewezenverklaarde en de opgelegde straffen, en doet in zoverre opnieuw recht:

kwalificeert het onder feit 1 bewezenverklaarde als hiervoor vermeld;

veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder feit 1 en onder feit 2 bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;

bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;

ontzegt de verdachte ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) jaren;

veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder feit 3 bewezenverklaarde tot een geldboete van € 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis;

bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.

Aldus gewezen door:

mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,

mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. W.T.H. Peute, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,

en op 18 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.