Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4095, 20/00361

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4095, 20/00361

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
31 december 2020
Datum publicatie
5 februari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:4095
Zaaknummer
20/00361

Inhoudsindicatie

Geen aanleiding voor integrale kostenvergoeding voor bezwaarfase. De hoogte van de daadwerkelijk gemaakte kosten is geen bijzondere omstandigheid. De inspecteur heeft bij het indelingsonderzoek niet in een vergaande mate onzorgvuldig gehandeld. Ook is niet aannemelijk dat er twee hoorzittingen zijn geweest.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 20/00361

Uitspraak op het beroep van

[belanghebbende] ,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de beslissing op het verzoek om vergoeding van kosten van de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen bij beschikking belanghebbende medegedeeld dat zij per 1 juli 2018 is aangesloten bij sector 3. Bouwbedrijf.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.

1.3.

De inspecteur heeft op 10 februari 2020 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.

1.4.

De inspecteur heeft bij brief van 19 mei 2020 een kostenvergoeding aan belanghebbende toegekend.

1.5.

Belanghebbende heeft bij e-mail van 28 mei 2020 haar bezwaren tegen de beslissing op het verzoek om vergoeding van kosten bij de inspecteur kenbaar gemaakt. De inspecteur heeft deze e-mail aangemerkt als beroepschrift en op 22 juni 2020 op grond van artikel 6:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter verdere behandeling aan het hof doorgezonden.

1.6.

Belanghebbende heeft het beroep nader gemotiveerd. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende was vanaf 24 maart 2008 ingedeeld in sector 12. Metaal- en technische bedrijfstakken.

2.2.

Naar aanleiding van een onderzoek bij één van de onderaannemers van belanghebbende, heeft [A] van de Belastingdienst een onderzoek bij belanghebbende ingesteld naar de juistheid van de sectorindeling van belanghebbende. Tijdens dit onderzoek heeft [A] gesproken met [B] , (indirect) directeur van belanghebbende, en [C] van [D] . De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 25 juni 2018. De inspecteur heeft geconcludeerd dat belanghebbende moet worden ingedeeld in sector 3. Bouwbedrijf en heeft aangekondigd dat de sectoraansluiting daarom per 1 juli 2018 zal worden herzien.

2.3.

Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen na dagtekening van de aanbiedingsbrief bij het rapport een reactie te geven op het rapport. Belanghebbende heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

2.4.

Bij voor bezwaar vatbare beschikking is belanghebbende met ingang van 1 juli 2018 ingedeeld in sector 3. Bouwbedrijf.

2.5.

In bezwaar heeft op 24 januari 2019 een hoorgesprek plaatsgevonden. In het verslag van het hoorgesprek is het volgende opgenomen:

“9. Alinea 18.

Bij deze alinea wil de ondernemer benadrukken dat er door Dhr. [A] tijdens het onderzoek op 22-6-2018 totaal niet werd geluisterd naar wat Dhr. [B] te vertellen had. Hij had zijn oordeel al klaar toen hij binnen kwam zegt Dhr. [B] . Dhr. [B] werd niet in de gelegenheid gesteld om aan te geven hoe de projecten tot stand komen en hoe de verdienmodules zijn. Dhr. [B] had aangegeven een aantal projecten in zijn geheel door te willen nemen maar Dhr. [A] zou gezegd hebben dat allemaal niet te gaan zitten lezen. De ondernemer vindt dan ook dat de beslissing zeer onzorgvuldig tot stand is gekomen.

10. Alinea 19.

De ondernemer geeft aan dat het rapport van de Belastingdienst d.d. 25-6-2018 naast een inleiding een zeer globale samenvatting van een tweetal projecten bevat en een hele korte conclusie die niet of nauwelijks is gemotiveerd. De ondernemer wil nogmaals benadrukken dat er niet is gekeken naar de feitelijke werkzaamheden in de projecten en welke werkzaamheden nu juist doorslaggevend en karakteristiek zijn voor de onderneming. De ondernemer vindt dan ook dat de besluitvorming die ten grondslag ligt aan de sectorwijziging onzorgvuldig en gebrekkig tot stand is gekomen.”

2.6.

Aangezien uit de stukken naar voren kwam dat belanghebbende van mening was dat er tijdens het onderzoek projecten zijn getoetst, welke niet representatief zijn, heeft de inspecteur op 23 april 2019 voorgesteld om nieuwe posten aan te leveren waarvan belanghebbende vindt dat deze wel representatief zijn. Belanghebbende heeft vervolgens een cijfermatige uitwerking van drie voor belanghebbende representatieve werken aangeleverd.

2.7.

Vervolgens heeft een andere inspecteur de bezwaarbehandeling overgenomen. Deze inspecteur heeft op 4 oktober 2019 belanghebbende het volgende gemaild:

“Uit eerdere correspondentie heb ik begrepen dat er onvrede heerst met betrekking tot de eerdere uitgebrachte rapportage.

(…)

Ik ga samen met mijn collega de heer [E] de zaak a .s. woensdag bespreken en zal u daarna informeren welke stappen er nog moeten worden genomen .

Wij willen kijken of alle feiten en omstandigheden zijn onderzocht en willen met gedegen beslissing komen of inderdaad sector 3. Bouwbedrijf de aangewezen sector is.”

En op diezelfde dag aan de toenmalige gemachtigde:

“Ik ben het met u eens dat deze zaak niet grondig is onderzocht en er een duidelijke motivering

ontbreekt m.b.t. de genomen beslissing.

Ik heb de zaak inmiddels op mijn naam gekregen en wil met u afspreken dat wij de kwestie nog eens grondig willen onderzoeken.

Zal a.s woensdag de zaak met mijn collega doornemen. Mijn voorstel aan u is daarna op korte termijn een afspraak met u en uw cliënt te maken.

Ik zou graag langskomen bij uw cliënt, samen met mijn collega de heer [E] .”

2.8.

Op 21 november 2019 heeft nogmaals een indelingsonderzoek plaatsgevonden. Op grond van dit onderzoek is de inspecteur tot de conclusie gekomen dat de werkzaamheden van belanghebbende onder sector 12. Metaal- en technische bedrijfstakken vallen.

2.9.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 februari 2020 de sectorindeling herzien en bepaald dat belanghebbende met ingang van 1 juli 2018 (weer) is aangesloten bij sector 12. Metaal- en technische bedrijfstakken. In de uitspraak is het volgende opgenomen over de kostenvergoeding:

“U heeft gevraagd om de kosten te vergoeden die uw cliënt heeft gemaakt om dit bezwaar te behandelen.

Nu ik voornemens ben om uw bezwaar gegrond te verklaren, zal ik de kosten van het bezwaar, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht, voor vergoeding in aanmerking nemen. U krijgt hierover een aparte brief toegezonden.”

2.10.

Op 19 mei 2020 heeft de inspecteur in een brief met onderwerp ‘Aanvulling op de uitspraak op bezwaar en de beslissing kostenvergoeding’ medegedeeld dat in de uitspraak op bezwaar abusievelijk is verzuimd aan te geven wat de hoogte van de kostenvergoeding is. De inspecteur heeft verder medegedeeld dat het bedrag aan kostenvergoeding is vastgesteld op € 783, zijnde € 522 maal 1,5.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aan belanghebbende toegekende vergoeding voor de kosten van het bezwaar op een te laag bedrag is vastgesteld.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en primair tot toekenning van een integrale vergoeding voor de kosten van bezwaar van € 20.428 en subsidiair een forfaitaire vergoeding van € 978,75. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Gronden

5 Beslissing