Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-03-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1019, 200.272.515_01

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-03-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1019, 200.272.515_01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 maart 2020
Datum publicatie
8 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:1019
Formele relaties
Zaaknummer
200.272.515_01
Relevante informatie
Faillissementswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2025 tot 15-11-2025] art. 349a

Inhoudsindicatie

Uitspraak verwijzing door Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2019:1948, A-G ECLI:NL:PHR:2019:810). Verkorting wsnp-termijn ex artikel 349a Fw ? Betekenis toepasselijke Recofa-richtlijn en Notitie verkorte looptijd schuldsanering 2015 n notitie. Invloed voorafgaand faillissement met afdrachtverplichting conform VTLB. “Automatische ‘ verkorting van schuldsaneringstermijn met aldus in faillissement doorgebrachte termijn? Strijd met bedoeling van de wetgever. Mogelijk relevante omstandigheden voor mogelijke verkorting. Afwijzing artikel 349a Fw-verzoek gezien afloscapaciteit en overige omstandigheden.

Uitspraak

Team Handelsrecht

Uitspraak : 19 maart 2020

Zaaknummer : 200.272.515/01

Zaaknummer rechtbank : C/03/261243/HA RK 19-54

Zaaknummer Hoge Raad : 19/02241

in de zaak in hoger beroep van:

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna te noemen: [appellante] ,

advocaat: mr. Q.J. van Riet te Venlo.

1 De verwijzing door de Hoge Raad

Het hof verwijst naar de beschikking van de Hoge Raad van 13 december 2019 onder nummer 19/02241, waarbij de beschikking van de rechtbank Limburg van 25 april 2019 is vernietigd en het geding naar dit hof is verwezen ter verdere behandeling en beslissing.

2 Het geding na verwijzing

2.1.

De Hoge Raad heeft het hof per brief van 13 december 2019 (met de uitspraak als bijlage) verwittigd van zijn uitspraak en de doorverwijzing naar dit hof.

2.2.

Bij brief van mr. Van Riet d.d. 15 januari 2020 met bijlagen (het dossier bij de rechter-commissaris en bij de rechtbank) is deze zaak na verwijzing bij het hof eveneens geïntroduceerd.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 februari 2020. Bij die gelegenheid is gehoord:

- [appellante] , bijgestaan door mr. Riet.

- Mevrouw [bewindvoerder] , bewindvoerder, tevens voormalig curator in het naar de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna ook wsnp) omgezette faillissement van [appellante] .

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank d.d. 16 april 2019;

- de stukken van de rechter-commissaris en de rechtbank, alsmede de conclusie van de advocaat-generaal Van Peursem bij de Hoge Raad van 8 juli 2019;

- een indieningsformulier van 4 februari 2020 van mr. Van Riet met bijlage (brief van de bewindvoerder d.d. 3 februari 2020, alsmede de uitspraken van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 28 februari 2018 onder insolventienummers [insolventienummer 1] en [insolventienummer 2] , van 4 mei 2017 onder insolventienummer [insolventienummer 3] , van 13 februari 2018 onder insolventienummers [insolventienummer 4] en [insolventienummer 5] en van 28 februari 2018 onder insolventienummer [insolventienummer 6] , alle uitspraken steeds voorzien van de respectieve crediteurenlijsten en boedeloverzichten in de betreffende zaak).

3 De beoordeling

3.1.

[appellante] is op 14 oktober 2014 in staat van faillissement verklaard.

3.2.

Het faillissement is bij vonnis van 13 juni 2017 onder zaaknummer [zaaknummer] , opgeheven, waarbij ten aanzien van [appellante] de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is uitgesproken. Hierbij heeft de rechtbank onder meer overwogen:

De curator voert aan dat verzoeker goed heeft meegewerkt aan de afwikkeling van het faillissement en haar de nodige informatie heeft verschaft. Verwijtbaar is wel de gang van zaken rond de verkoop door verzoekster van een verpande softijsmachine van de voormalige onderneming. De bedrijfsactiva zijn namelijk verpand aan de voormalige eigenaar. (...)

De opbrengst van de softijsmachine van € 3.000,- is in de bedrijfsvoering gevloeid om betalingsachterstanden te voldoen. Gelet op het vorenstaande is het niet aannemelijk dat in voldoende mate sprake is (geweest) van goed ondernemerschap. Er zijn echter verzachtende omstandigheden. Er zijn geen verdere frauduleuze handelingen bekend en de curator heeft alle mogelijke medewerking gekregen. Er is inmiddels betaalde arbeid en het ontvangen bedrag voor de softijsmachine is aangewend ter voldoening van bedrijfsmatige schulden. De rechtbank zal dan ook het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, gelet op artikel 288 lid 3 Faillissementswet (hardheidsclausule) dan ook toewijzen.

3.3.

De bewindvoerder heeft in haar vierde verslag van 12 februari 2019 (bijlage 2 bij het beroepschrift van 1 maart 2019) het volgende geschreven:

Schuldenaar werkt 24 uur per week en heeft een aanvullende sollicitatieplicht. Hieraan heeft ze voldaan. Bewijstukken van sollicitaties zijn overgelegd.

(...)

Er wordt regelmatig afgedragen. Er is een boedeloverschot ontstaan doordat schuldenaar maandelijks teveel overmaakt op de boedelrekening.

(...)

Schuldenaar is op 14 oktober 2014 in staat van faillissement verklaard. Bij het einde van het faillissement is zij op 13 juni 2017 toegelaten tot de WSNP. Bij aanvang faillissement is aan schuldenaar de verplichting opgelegd zoals die ook voor haar zouden gelden tijdens een opvolgende WSNP. Schuldenaar is haar informatieplicht zeer correct nagekomen. Schuldenaar heeft een sollicitatieplicht waarop zij op zeer correcte wijze voldoet. Vanaf aanvang faillissement is een afdrachtplicht opgelegd welke door schuldenaar correct wordt nagekomen. Er is een boedeloverschot. Door de curator is positief geadviseerd voor de omzetting van faillissement in WSNP. De bewindvoerder verzoekt de rechter-commissaris thans om de reguliere looptijd van de WSNP vanwege het voorafgaand faillissement te verkorten met een termijn die de rechter-commissaris juist voorkomt.

3.4.

Per e-mailbericht van 26 februari 2019 (bijlage 3 bij het beroepschrift van 1 maart 2019) is namens de rechter-commissaris aan de bewindvoerder het volgende bericht:

Het 4e verslag is gelezen en voorgelegd aan de rechter-commissaris.

T.a.v. uw verzoek verkorting van de looptijd het volgende.

Gelet op de notitie verkorte looptijd schuldsanering van de Recofa is de rechter-commissaris niet akkoord nu er afloscapaciteit is.

3.5.

[appellante] is tegen de beslissing van de rechter-commissaris in beroep gekomen bij de rechtbank per brief van 15 april 2019. De rechtbank heeft in haar beschikking van 25 april 2019 (onder meer) overwogen

4.4.

De notitie verkorte looptijd schuldsanering vastgesteld door Recofa op 2 maart

2015 houdt, voor zover relevant, in:

De looptijd van de schuldsaneringsregeling kan in beginsel worden verkort indien:

2.1.

de schuldenaar al zijn verplichtingen uit hoofde van de Faillissementswet naleeft:

en

2.2.

alle bekende baten ten behoeve van de boedel zijn gerealiseerd en redelijkerwijs geen baten meer zijn te verwachten voor het einde van de reguliere looptijd;

en

2.3.

de schuldenaar geen (relevante) aflossingscapaciteit (meer) heeft en evenmin valt redelijkerwijs te voorzien dat de schuldenaar voor het einde van de reguliere looptijd relevante aflossingscapaciteit verwerft;

en

2.4.

voor de resterende duur van de looptijd volledige ontheffing is verleend van de

sollicitatieverplichting,

en de rechtbank heeft vervolgens beslist:

4.5.

De rechtbank stelt vast dat aan de cumulatieve voorwaarden 2.1 tot met 2.4. van de notitie in deze schuldsaneringsregeling niet is voldaan: [appellante] werkt nog steeds niet fulltime

en aan haar is geen vrijstelling verleend van de sollicitatieplicht. De bewindvoerder heeft

weliswaar meegedeeld dat [appellante] een inkomen heeft vergelijkbaar met een fulltimer, maar

zij heeft dat niet onderbouwd. [appellante] draagt maandelijks nog af aan de boedel waardoor de

schuldeisers bij een normale looptijd zijn gebaat. De door [appellante] aangedragen beslissingen

in andere faillissementen die zijn omgezet in schuldsaneringsregelingen zijn ook niet

vergelijkbaar, zo is alleen al de geverifieerde schuldenlast telkens aanmerkelijk lager dan in

deze schuldsaneringsregeling en soms is er geen afdrachtplicht. Onder deze omstandigheden

kan niet worden geoordeeld dat de rechter-commissaris niet in redelijkheid tot zijn

beslissing heeft kunnen komen.

3.6.

Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft [appellante] beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. De Hoge Raad heeft in zijn beschikking (onder meer) het volgende geoordeeld:

3.1.3

De regels van een volledige behandeling in twee feitelijke instanties en de daarmee

samenhangende herkansingsfunctie van het hoger beroep, brengen mee dat in hoger beroep

een nieuwe behandeling en beslissing van de zaak dienen plaats te vinden. Steeds moet de

rechter in hoger beroep oordelen naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van zijn

beslissing. De regel dat in hoger beroep een nieuwe behandeling en beslissing van de zaak

dienen plaats te vinden, geldt niet indien het gaat om beroep tegen beslissingen van de rechter-commissaris in het kader van zijn toezichthoudende taak, zoals aan de orde in het arrest van de Hoge Raad van 17 mei 2013.

3.1.4

De in deze procedure aan de orde zijnde bevoegdheid van de rechter-commissaris betreft niet het toezicht dat deze houdt op de taakvervulling van de bewindvoerder zoals bedoeld in art. 314 Fw. Het gaat immers niet om een beslissing die verband houdt met het toezicht op die taakvervulling, maar om een zelfstandige, discretionaire, bevoegdheid van de rechter-commissaris om de ingevolge art. 349a lid 1 Fw geldende termijn van de

schuldsaneringsregeling te wijzigen.

3.1.5

Opmerking verdient dat, gelet op de bevoegdheid van de rechter om ambtshalve de termijn van de schuldsaneringsregeling te wijzigen, de rechtbank in zoverre niet gebonden is aan de in hoger beroep aangevoerde grieven.

3.1.6., Uit het voorgaande volgt dat de eerste klacht slaagt. Met haar oordeel dat, gelet op de discretionaire bevoegdheid van de rechter-commissaris, de rechtbank terughoudend dient te toetsen, is de rechtbank uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting over haar taak in hoger beroep.

3.2

De in de onderdelen 2.A en 2.B aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden.

Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot

beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.3.1

Onderdeel 2.C is gericht tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 4.5 dat de door [appellante] aangedragen beslissingen in andere zaken niet vergelijkbaar zijn, omdat de geverifieerde schuldenlast aanmerkelijk lager is dan in deze schuldsaneringsregeling en er soms geen afdrachtplicht is. Volgens het onderdeel heeft de rechtbank daarmee, in strijd met art. 19 Rv, haar beslissing laten rusten op bescheiden of gegevens waarover [appellante] zich niet heeft kunnen uitlaten.

3.3.2

De klacht is terecht voorgesteld. De door [appellante] overgelegde beslissingen en ook de andere gedingstukken bevatten geen informatie over de schuldenlast in de door [appellante] ter vergelijking aangedragen zaken. Uit de gedingstukken blijkt niet dat [appellante] zelf hierover iets heeft aangevoerd. Ook blijkt niet dat de rechtbank [appellante] de gelegenheid heeft gegeven om zich over de schuldenlast in de andere zaken uit te laten. Door de gegevens over die schuldenlast aan haar beslissing ten grondslag te leggen zonder [appellante] de gelegenheid te geven van die gegevens kennis te nemen en daarop desgewenst te reageren, heeft de rechtbank gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor.

De Hoge Raad heeft deze zaak vervolgens verwezen naar dit hof ter verdere behandeling en

beslissing.

3.7.

Ter zitting bij dit hof is door en namens [appellante] nog - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] werkte lange tijd 24 uur per week (4 dagen à 6 uur) en zij diende daarnaast aanvullend te solliciteren. Sinds circa juni 2019 heeft [appellante] een tweede baan voor 5 à 10 uur per week.

[appellante] verzoekt het hof te bepalen dat de eventuele wijziging van de termijn van de schuldsaneringsregeling, met terugwerkende kracht in zal gaan, met dien verstande dat de einddatum van de termijn zal worden vastgesteld op de dag van de uitspraak van de rechtbank (15 april 2019).

3.8.

De bewindvoerder heeft ter zitting bij het hof nog – zakelijk weergegeven – het volgende toegevoerd. De bewindvoerder was tevens curator in het faillissement van [appellante] . In het faillissement, waar naast [appellante] ook haar toenmalige echtgenoot bij betrokken was, speelde inderdaad de kwestie dat een verpande softijsmachine door het echtpaar was verkocht. Men had zich niet gerealiseerd dat de softijsmachine verpand was aan de horecaondernemer die hen de zaak had verkocht onder het voorwendsel dat die zaak rendabel was. Bovendien had die ondernemer gesteld dat de inboedel circa € 100.000,- waard was terwijl deze uiteindelijk voor € 10.000,- à € 12.000,- in het kader van het faillissement is verkocht. De opbrengst van de verkoop van de softijsmachine is aangewend om schulden mee te voldoen. Een en ander heeft ertoe geleid dat [appellante] en haar toenmalige echtgenoot met een beroep op de hardheidsclausule ex artikel 288 lid 3 Fw zijn toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.

In de administratie van de boedel is een ‘scheiding’ aangebracht: [appellante] en haar echtgenoot, die in gemeenschap van goederen waren gehuwd, zijn gedurende het schuldsanerings-traject gescheiden. Hierdoor werden ook hun respectieve schuldsaneringsboedels gescheiden. Het in totaal gespaarde bedrag is eveneens gesplitst in twee gelijke delen. Beide voormalig echtelieden blijven wel dezelfde schuldeisers houden. De stand van de schuldsanerings-boedel van [appellante] bedraagt blijkens het als bijlage bij de brief van de bewindvoerder van 3 februari 2020 overgelegde boedeloverzicht per december 2019 € 12.647,56.

3.9.

Het hof komt tot de volgende beoordeling.

3.9.1.

Allereerst merkt het hof op dat het recht doet in volle omvang. Het hof verwijst hiertoe naar hetgeen door de HR in r.o. 3.1.2 e.v., in het bijzonder r.o. 3.1.3. en r.o. 3.1.5. heeft geoordeeld. De Hoge Raad heeft daarin bepaald dat de regel van een volledige behandeling in twee feitelijke instanties en de daarmee samenhangende herkansingsfunctie van het hoger beroep, meebrengen dat in het kader van een verzoek althans beslissing gebaseerd op artikel 349 a Fw in hoger beroep een nieuwe behandeling en beslissing van de zaak dienen plaats te vinden. In hoger beroep dient de rechter te oordelen naar de toestand zoals deze zich voordoet ten tijde van zijn beslissing. De rechtbank (en in dit geval dus het hof) is daarbij in zoverre niet gebonden aan de in hoger beroep aangevoerde grieven.

Wetgeving en literatuur

3.9.2.

Artikel 349a Fw luidt (voor zover van belang):

1. De termijn van de schuldsaneringsregeling bedraagt drie jaar, te rekenen van de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, (...)

2. De rechter-commissaris kan bij schriftelijke beschikking de termijn ambtshalve, dan wel op verzoek van de bewindvoerder, de schuldenaar, of een of meer schuldeisers wijzigen. De termijn bedraagt ten hoogste vijf jaar. (...)

De Notitie verkorte looptijd schuldsanering van Recofa van 2 maart 2015 luidt (voor zover van belang):

1.Inleiding

In de Tiende monitor WSNP is onderbouwd geconstateerd dat de rechtbanken zeer verschillend omgaan met de vraag of gebruik kan worden gemaakt van de wettelijke mogelijkheid tot verkorting van de looptijd van de schuldsaneringsregeling.

De geconstateerde verschillen laten zich moeilijk (slechts) verklaren door (sociale) verschillen in de populatie sanieten van de desbetreffende rechtbanken of een (statistisch onwaarschijnlijke) jarenlange aaneenschakeling van bijzondere gevallen waarin een verkorting nu juist wel of juist niet in de rede ligt bij een bepaalde rechtbank.

Binnen Recofa is uitvoerig aandacht aan deze constatering besteed. De rechtbanken waren het er zonder uitzondering over eens dat deze verschillen onwenselijk zijn: zij lijken zich beter te laten verklaren door beleid en cultuur binnen een bepaalde rechtbank, dan door inhoudelijke, zaaksgebonden afwegingen.

Een en ander was aanleiding voor Recofa om uitgangspunten op te stellen die kunnen worden gebruikt bij de beoordeling van verzoeken tot verkorting van de looptijd van een schuldsaneringsregeling.

U treft die uitgangspunten in deze notitie aan. Zij vallen uiteen in uitgangspunten bij het toezicht op WSNP-zaken en uitgangspunten bij de beoordeling van een verzoek tot verkorting.

Wellicht ten overvloede, maar voor de goede orde, zij erop gewezen dat deze uitgangspunten geen “beslisboom” vormen [vet, GHSHE] aan de hand waarvan de individuele rechter-commissaris of rechtbank een verzoek tot verkorting moet beoordelen [vet, GHSHE] .

Dat neemt niet weg dat Recofa wel aanbeveelt bij die toetsing deze uitgangspunten te hanteren: alleen bij toepassing van een uniform toetsingskader kan rechtseenheid en rechtszekerheid ontstaan en bestaan. Het kan niet zo zijn dat een saniet bij overigens gelijke omstandigheden (waaronder begrepen: resultaat voor de crediteuren) enkel vanwege zijn woonplaats met een looptijd van anderhalf jaar of drie jaar wordt geconfronteerd.

1 1. Uitgangspunten bij toezicht

2 Uitgangspunten bij de beoordeling van een verzoek tot verkorting looptijd

4 De uitspraak