Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-07-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2877, 200.221.992_01

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-07-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2877, 200.221.992_01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 juli 2019
Datum publicatie
20 november 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:2877
Formele relaties
Zaaknummer
200.221.992_01

Inhoudsindicatie

schade als gevolg van diefstal van een auto, bouwjaar 1972

Uitspraak

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.221.992/01

arrest van 30 juli 2019

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna aan te duiden als [appellant] ,

advocaat: mr. F.E. Haas te Utrecht,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. Y.J.P. Janssen te Venlo,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 4 september 2018 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer / rolnummer C/03/197702 / HA ZA 14-618 gewezen vonnis van 8 februari 2017.

5 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het tussenarrest van 4 september 2018 waarbij het hof een comparitie van partijen heeft gelast en de daarin vermelde processtukken;

-

het proces-verbaal van comparitie van 21 juni 2019.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6 De beoordeling

6.1.

Geen grieven zijn gericht tegen de feiten zoals door de rechtbank in het bestreden vonnis onder 2. vastgesteld. Het hof zal derhalve van dezelfde feiten uitgaan, aangevuld met enige andere feiten die in dit hoger beroep ook tussen partijen vaststaan. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.

6.1.1.

[appellant] heeft in 2005 een Range Rover Vogue SEI (classic) met kenteken [kenteken] met bouwjaar 1972 (verder: de Range Rover of de auto) aangeschaft voor een bedrag van € 13.000,-. [appellant] heeft nadien in totaal een bedrag van € 79.111,- geïnvesteerd in de auto.

6.1.2.

[geïntimeerde] houdt zich bezig met het onderhoud van en reparatiewerkzaamheden aan auto’s. [geïntimeerde] heeft ook aan de Range Rover in opdracht van [appellant] werkzaamheden verricht en wel in de periode tussen 2006 en 2012. De gebruikelijke gang van zaken was dat [appellant] dan een vervangende auto van [geïntimeerde] kreeg.

6.1.3.

Begin 2013 wilde [appellant] opnieuw werkzaamheden aan de Range Rover laten verrichten. [appellant] heeft [geïntimeerde] in februari/maart 2013 verzocht de werkzaamheden uit te voeren. Omdat de vervangende auto van [geïntimeerde] kapot was, heeft [appellant] de Range Rover op verzoek van [geïntimeerde] bij Autoschade [Autoschade] B.V. in [vestigingsplaats] (verder: [Autoschade] ) achtergelaten en heeft hij van [Autoschade] een vervangende auto gekregen. Partijen spraken af dat [geïntimeerde] de Range Rover bij [Autoschade] zou ophalen.

6.1.4.

Op vrijdag 22 maart 2013 omstreeks 17.00 uur heeft [geïntimeerde] de Range Rover opgehaald bij [Autoschade] . [geïntimeerde] is met de Range Rover naar zijn huis in [woonplaats] gereden en heeft de auto daar in de buurt van zijn huis op de openbare weg, althans op een onbewaakte plaats, geparkeerd.

6.1.5.

Op 23 maart 2013 is geconstateerd dat de Range Rover was gestolen. [geïntimeerde] heeft namens [appellant] aangifte gedaan van de diefstal van de Range Rover.

6.1.6.

Naar aanleiding van de diefstal heeft [appellant] contact opgenomen met zijn verzekeraar, Allianz Nederland Schadeverzekering N.V. (verder: de verzekeraar). In opdracht van de verzekeraar heeft [Schadeservices] Schadeservices op 2 mei 2013 een schaderapport opgesteld. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:

“Bijgaand ontvangt u mijn waardevaststelling. Ik heb de waarde vastgesteld op basis van het totaal verlies volgens dagwaarde en taxatiewaarde.

De taxatiewaarde is hoger dan de dagwaarde. (…)

Specifiek kan ik u melden dat onderhavig voertuig een zeer uniek exemplaar betreft. Het voertuig is volledig gerestaureerd en voorzien van nieuwe onderdelen (…). Het voertuig behoor[t] tot een kleine markt. Vaak gaat het om liefhebbers die het voertuig naar eigen smaak aanpassen. Echter, door de nieuwe wetgeving voor oldtimers en de invallende markt voor dit type voertuig, vertalen de investeringen die worden gedaan in het voertuig zich niet terug in de dagwaarde. (…)

Schadevaststelling op basis van: TOTAAL VERLIES EUR 20.661.16

(…)”.

Bij dit schaderapport is het taxatierapport van CED toegevoegd dat in opdracht van [appellant] op 21 december 2011 is opgesteld. In dit taxatierapport is gekomen tot een waardevaststelling van € 25.000,00.

6.1.7.

Daarnaast heeft [taxateur] Projects B.V. (verder: [taxateur] ) in opdracht van [appellant] op 9 september 2013 een taxatierapport van de Range Rover opgesteld. [taxateur] heeft de herbouwwaarde van de Range Rover op 9 september 2013 vastgesteld op € 50.000,-.

6.1.8.

De verzekeraar van [appellant] heeft een bedrag van € 20.976,16 uitgekeerd. Op 17 juni 2013 heeft [appellant] [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade en verzocht deze schade te vergoeden. [geïntimeerde] heeft aan dat verzoek geen gehoor gegeven.

6.2.

[appellant] heeft bij dagvaarding in eerste aanleg - samengevat - gevorderd dat [geïntimeerde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld tot betaling van:

1) primair:

€ 71.269,84, bestaande uit de aanschafkosten van de auto ad € 13.000,- vermeerderd met het bedrag ad € 79.111,- dat door [appellant] in de auto is geïnvesteerd, verminderd met de door de verzekeraar uitgekeerde waarde van de Range Rover ad € 20.976,16 en vermeerderd met de kosten eigen risico van [appellant] ad € 135,-, vermeerderd met de wettelijke rente over € 71.269,84;

subsidiair:

€ 29.158,84, bestaande uit de door [taxateur] getaxeerde voertuigschade (€ 50.000,-) verminderd met de door de verzekeraar uitgekeerde waarde van de Range Rover ad

€ 20.976,16 en vermeerderd met de kosten eigen risico van [appellant] ad € 135,-, vermeerderd met de wettelijke rente over € 29.158,84;

2) € 1.487,70, althans € 1.066,59 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente;

3) de proces- en nakosten.

6.3.

[appellant] heeft aan zijn vordering - samengevat - ten grondslag gelegd dat hij met [geïntimeerde] een reparatieovereenkomst heeft gesloten, die mede de bewaarneming van de auto inhoudt. [geïntimeerde] is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen onder de overeenkomst, omdat hij de Range Rover die door [appellant] bij hem in bewaring was gegeven, niet heeft gerepareerd en niet heeft teruggegeven en het aan [geïntimeerde] te wijten is dat hij zijn verplichtingen niet is nagekomen. [geïntimeerde] heeft volgens [appellant] niet voldaan aan de zorgplicht die ten aanzien van de auto uit hoofde van de overeenkomst op hem rustte, door na te laten de nodige maatregelen te nemen om diefstal van de auto te voorkomen. Subsidiair heeft [appellant] aangevoerd dat [geïntimeerde] daarmee een onrechtmatige daad jegens hem heeft gepleegd. [geïntimeerde] is op grond van wanprestatie dan wel onrechtmatig handelen aansprakelijk voor de als gevolg van de diefstal geleden schade, aldus steeds [appellant] .

6.4.

[geïntimeerde] betwist dat hij toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van de overeenkomst, dan wel onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld en (dus) dat hij aansprakelijk is. Voorts betwist [geïntimeerde] dat [appellant] schade heeft geleden, althans meer schade dan het bedrag dat [appellant] na de diefstal van de verzekeraar heeft ontvangen.

6.5.

Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank overweegt onder meer dat, anders dan door [appellant] is aangevoerd, niet kan worden vastgesteld dat is overeengekomen dat de Range Rover enkel en alleen op het bedrijfsterrein van [geïntimeerde] zou worden geparkeerd en voorts dat [geïntimeerde] binnen het kader van de reparatieovereenkomst de redelijkerwijs van hem te verlangen voorzorgsmaatregelen heeft genomen om diefstal van de auto te voorkomen.

6.6.

[appellant] heeft in hoger beroep tien grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.

De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.

6.7.

De kern van het geschil betreft de vraag of [geïntimeerde] aansprakelijk is en dus gehouden is tot betaling van schadevergoeding aan [appellant] vanwege de diefstal van de auto en, zo ja, wat de hoogte is van [appellant] schade als gevolg van de diefstal. Het hof oordeelt daarover als volgt.

De overeenkomst

6.8.

Partijen hebben een overeenkomst gesloten, waarbij [geïntimeerde] zich heeft verplicht tot het repareren van de auto van [appellant] tegen betaling door [appellant] van de kosten van die reparatie. Naar het oordeel van het hof moet de overeenkomst tussen partijen in dit geval als een gemengde overeenkomst worden aangemerkt als bedoeld in artikel 6:215 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) nu deze zowel elementen van opdracht (het repareren van de auto) als bewaarneming (het bewaren van de auto) bevat. Vast staat immers dat partijen hebben afgesproken dat [geïntimeerde] de Range Rover ten behoeve van de uit te voeren reparatie bij [Autoschade] op zou halen, waartoe [appellant] de sleutels van de Range Rover aan [geïntimeerde] ter beschikking zal hebben gesteld. Uit de omstandigheid dat [appellant] aldus gedurende de reparatieperiode de feitelijke macht over de Range Rover volledig aan [geïntimeerde] heeft overgedragen, volgt dat hij deze aan [geïntimeerde] heeft toevertrouwd in de zin van artikel 7:600 BW. [geïntimeerde] heeft met het oog op de uit te voeren reparatie de auto in bewaring genomen.

6.9.

Het voorgaande betekent dat naast de wettelijke bepalingen inzake opdracht ook de wettelijke bepalingen inzake bewaarneming op de overeenkomst van partijen van toepassing zijn, behoudens voor zover deze bepalingen niet goed verenigbaar zijn of de strekking daarvan in verband met de aard van de overeenkomst zich tegen toepassing verzet (artikel 6:215 BW). Deze uitzonderingssituatie doet zich hier niet voor.

Aansprakelijkheid

6.10.

Uit de wettelijke bepalingen inzake bewaarneming (artikel 7:600 BW en artikel 7:605 lid 4 BW) vloeit voor [geïntimeerde] onder meer de verplichting voort dat hij de Range Rover terug moet geven in dezelfde staat als waarin hij deze heeft ontvangen. Nu de Range Rover bij [geïntimeerde] in de nacht van 22 op 23 maart 2013 is gestolen, heeft [geïntimeerde] niet aan deze verplichting kunnen voldoen, evenmin als aan de verplichting om de auto te repareren, en is hij dan ook tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen onder de

overeenkomst.

6.11.

De volgende vraag die moet worden beantwoord, is of die tekortkoming toerekenbaar is aan [geïntimeerde] . Daarvoor is van belang of [geïntimeerde] de zorg van een goed bewaarnemer heeft betracht (artikel 7:602 BW). Hoever deze zorg moet gaan, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, zoals de inhoud van de overeenkomst, de persoon van de bewaarnemer, de aard van de zaak die in bewaring wordt gegeven, het gebruik en de redelijkheid en billijkheid.

6.12.

Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] naar de maatstaven van een professionele bewaarnemer moet worden beoordeeld, aangezien hij een garagebedrijf van enige omvang exploiteert. Als professioneel bewaarnemer heeft [geïntimeerde] zaken (auto’s) onder zich, die naar hun aard diefstalgevoelig zijn. Hij dient dan ook de nodige maatregelen te treffen om diefstal van die zaken te voorkomen.

6.13.

Vast staat dat [geïntimeerde] beschikt over een omheind terrein bij zijn garagebedrijf in [vestigingsplaats] . In die situatie brengt de op [geïntimeerde] als professioneel bewaarnemer rustende zorgplicht met zich dat [geïntimeerde] de aan hem toevertrouwde auto’s op zijn omheinde bedrijfsterrein parkeert in plaats van op de openbare weg bij zijn huis. Door de Range Rover te parkeren op de openbare weg heeft [geïntimeerde] het risico van diefstal vergroot, dat zich in dit geval ook heeft verwezenlijkt. [geïntimeerde] heeft bovendien onnodig risico genomen, omdat een andere en betere mogelijkheid voorhanden was om de auto te parkeren, namelijk op het bedrijfsterrein van [geïntimeerde] .

6.14.

Indien al zou moeten worden aangenomen dat [geïntimeerde] buiten het normale afsluiten van de Range Rover nog andere maatregelen heeft genomen om diefstal van de auto te voorkomen, zoals het parkeren van de Range Rover onder het licht van een straatlantaarn, in het zicht van de woning van [geïntimeerde] en met het autoalarm klasse 3 ingeschakeld, dan nog mocht van [geïntimeerde] als goed bewaarnemer in de gegeven omstandigheden worden verwacht dat hij de Range Rover op zijn bedrijfsterrein zou parkeren. Dergelijke maatregelen wegen immers niet op tegen de beveiliging die op het terrein bij de garage van [geïntimeerde] aanwezig is, terwijl evenmin gebleken is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigden dat [geïntimeerde] in dit geval afzag van het parkeren van de Range Rover op zijn bedrijfsterrein. Op vragen daarover tijdens de comparitie in hoger beroep, heeft [geïntimeerde] verklaard dat hij, op verzoek van zijn verzekeraar een hek om zijn bedrijfsterrein heeft geplaatst dat is uitgerust met een (extra) beveiliging die onder hoogspanning staat nadat gepoogd was drie auto’s van zijn bedrijfsterrein te stelen, waarbij één auto ook daadwerkelijk is gestolen. Dit was nog voordat [appellant] eigenaar werd van de Range Rover. [geïntimeerde] heeft ter comparitie in hoger beroep verklaard dat er 9800 volt aan spanning op de bedoelde beveiliging staat. De kans dat de Range Rover was gestolen als die op het bedrijfsterrein van [geïntimeerde] had gestaan, was dan ook aanmerkelijk kleiner geweest dan nu de Range Rover op de openbare weg stond geparkeerd, ongeacht de door [appellant] gestelde andere maatregelen die hij zou hebben getroffen naast het normale afsluiten van de auto.

Als professional en als iemand die kennelijk een reputatie heeft opgebouwd als het gaat om het restaureren van oude Range Rovers, mocht [geïntimeerde] er niet zonder meer op vertrouwen dat een origineel Range Rover alarm uit 1994 afdoende bescherming biedt.

6.15.

Het hof acht evenmin inherent aan het karakter van een reparatieovereenkomst als de onderhavige dat [geïntimeerde] zonder meer de bevoegdheid toekomt de Range Rover voor langere tijd en gedurende de nacht op de openbare weg te plaatsen, op een heel andere plaats dan op het omheinde bedrijfsterrein van zijn garagebedrijf. Uit niets blijkt voorts dat [appellant] ermee bekend was dat dit (wel) de handelwijze was van [geïntimeerde] en dat [appellant] met deze handelwijze (impliciet) heeft ingestemd, zoals [geïntimeerde] stelt. Het hof heeft daarbij tot uitgangspunt genomen dat het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de door hen gebezigde uitingen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het hof licht dit als volgt toe.

6.16.

Tijdens de comparitie van partijen in hoger beroep heeft [geïntimeerde] verklaard dat tussen hem en [appellant] nimmer is besproken dat [geïntimeerde] de Range Rover thuis placht te parkeren. Wel is dit volgens [geïntimeerde] aan de orde gekomen in de e-mail correspondentie tussen partijen, maar [geïntimeerde] heeft ter comparitie in hoger beroep verklaard dat deze correspondentie niet meer in zijn bezit is. Ook al zou dergelijke correspondentie wel beschikbaar zijn, dan kan uit het door [geïntimeerde] gestelde niet worden opgemaakt dat die (ook) betrekking heeft op de situatie op 22 maart 2013 zoals hier aan de orde, zodat ook op die grond aan het door [geïntimeerde] gestelde voorbij gegaan moet worden. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen. Uit het enkele feit dat het vaak al laat was als [geïntimeerde] de auto bij [appellant] ophaalde voor onderhoud of reparatie, hoefde [appellant] naar het oordeel van het hof niet te begrijpen dat [geïntimeerde] de Range Rover dan dus mee naar zijn huis in [woonplaats] nam, laat staan dat uit dat enkele feit de (impliciete) toestemming van [appellant] met deze gang van zaken volgt of door [geïntimeerde] mocht worden afgeleid. Het moge wellicht zo zijn dat het in de jarenlange zakelijke relatie van partijen vaker is voorgekomen dat [geïntimeerde] de Range Rover thuis parkeerde, maar gelet op het voorgaande houdt het hof het ervoor dat [appellant] daarvan niet wist, noch dat hij daarop voorbereid moest zijn of daarmee rekening moest houden, en kan niet worden geoordeeld dat [appellant] daarvoor toestemming heeft gegeven. Niet is komen vast te staan of aannemelijk geworden dat dit ten aanzien van het parkeren van de Range Rover op 22 maart 2013 anders was.

6.17.

Het verweer van [geïntimeerde] dat hij op praktische gronden genoodzaakt was om de Range Rover mee naar huis te nemen - indien hij eerst naar zijn garage zou zijn gereden zou hij geen vervoer hebben gehad om naar huis te rijden, en tijdens de rit vanaf het bedrijf van [Autoschade] kon hij onderzoek doen naar de trillingen in de aandrijflijn - baat [geïntimeerde] evenmin. Gesteld noch gebleken is dat de werking van de aandrijflijn - zo [appellant] daartoe al opdracht mocht hebben gegeven - niet kon worden gecontroleerd door een normale testrit te maken van en naar het garagebedrijf of tijdens de rit van [Autoschade] op vrijdagavond 22 maart 2013 naar het garagebedrijf van [geïntimeerde] . Dat [geïntimeerde] op de avond van 22 maart 2013 geen vervoer had vanaf zijn garage naar huis, is een omstandigheid die voor rekening en risico van [geïntimeerde] komt.

6.18.

Gelet op al deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is het feit dat de Range Rover is gestolen toerekenbaar aan [geïntimeerde] omdat hij niet heeft voldaan aan de van hem als professioneel bewaarnemer te vergen zorgplicht door onvoldoende maatregelen te treffen om diefstal van de Range Rover te voorkomen.

6.19.

Omdat [geïntimeerde] voorts geen andere concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die, indien bewezen, meebrengen dat de conclusie gerechtvaardigd is dat de diefstal niet aan [geïntimeerde] toerekenbaar was, wordt zijn bewijsaanbod als niet relevant gepasseerd en wordt het verweer van [geïntimeerde] op dit punt verworpen.

6.20.

Dit betekent dat het verzuim om de in bewaring gegeven auto terug te geven [geïntimeerde] moet worden toegerekend. Ingevolge artikel 6:74 BW is [geïntimeerde] derhalve gehouden de schade te vergoeden die [appellant] dientengevolge heeft geleden. Of [geïntimeerde] jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld, zoals [appellant] subsidiair heeft gesteld, kan daarmee in het midden blijven.

Wijze van schadebegroting

6.21.

Het hof dient de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. In dit geval, waarbij het gaat om een zaak (auto) met eigen, individueel bepaalde, kenmerken, ziet het hof aanleiding de schade concreet te berekenen. Daartoe moet een vergelijking worden gemaakt tussen:

A. de hypothetische situatie waarin [appellant] zou hebben verkeerd indien de Range Rover niet zou zijn gestolen;

B. de huidige situatie waarin [appellant] nu daadwerkelijk verkeert.

Het verschil vormt de (concrete) schade van [appellant] .

Bewijs van de schade en hoogte van de schadevergoeding

6.22.

De stelplicht en - bij betwisting - de bewijslast ten aanzien van de geleden schade, rusten ingevolge de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) op [appellant] .

6.23.

[appellant] stelt dat [geïntimeerde] hem het verschil dient te vergoeden tussen:

(i) de door de verzekeraar uitgekeerde waarde van de Range Rover (€ 20.976,16) vermeerderd met de kosten eigen risico van [appellant] (€ 135,-) en

(ii) (primair) € 71.269,84, bestaande uit de aanschafkosten van de auto ad € 13.000,

vermeerderd met het bedrag ad € 79.111,- dat door [appellant] in de auto is geïnvesteerd;

(subsidiair) de door [taxateur] getaxeerde voertuigschade (€ 50.000,-).

6.24.

Niet in geschil is dat [appellant] de Range Rover voor een bedrag van € 13.000,- heeft gekocht en een bedrag van in totaal € 79.111,- in de Range Rover heeft geïnvesteerd. Een overzicht van de investeringen die in de Range Rover zijn gedaan is bij dagvaarding in eerste aanleg overgelegd, tezamen met de bijbehorende facturen (productie 3). [appellant] heeft echter onvoldoende inzichtelijk gemaakt welk deel van de gedane investeringen betrekking heeft op het noodzakelijke onderhoud aan de Range Rover en welk deel ziet op de verbetering ervan.

6.25.

[appellant] beroept zich ter onderbouwing van de schade voorts onder meer op het taxatierapport van [taxateur] van 9 september 2013. Echter, dit rapport betreft een partijverklaring nu [taxateur] is ingeschakeld en betaald door [appellant] en nu [geïntimeerde] niet is betrokken bij het onderzoek door [taxateur] , althans daarvan niet blijkt uit het rapport. Het rapport is bovendien op het punt van de waardebepaling van de auto (€ 50.000,-) onvoldoende onderbouwd.

6.26.

Gezien het vorenstaande en nu partijen elkaar tegenspreken, kan het hof aan de hand van het dossier de berekening van de schade nog niet zelf ter hand nemen. Nu op [appellant] de stelplicht en de bewijslast rusten zal [appellant] overeenkomstig zijn aanbod daartoe worden toegelaten bewijs te leveren van de geleden schade, door alle middelen rechtens.

6.27.

Het hof gaat er voorshands vanuit dat [appellant] dit bewijs schriftelijk wenst te leveren.

Voor het geval [appellant] tevens bewijs door (een) deskundige(n) wil leveren, dient [appellant] zich op de hierna te vermelden roldatum bij akte uit te laten over de persoon/personen van de te benoemen deskundige(n) en de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. [geïntimeerde] zal in de gelegenheid worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren.

6.28.

Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7 De uitspraak

Het hof:

laat [appellant] toe tot bewijslevering van de geleden schade, door alle middelen rechtens;

verwijst de zaak naar de rol van 27 augustus 2019 om bij akte bewijsstukken met een toelichting over te leggen, waarna [geïntimeerde] op een termijn van twee weken in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;

Indien bewijs door deskundige(n):

verwijst de zaak naar de rol van 27 augustus 2019 teneinde [appellant] in de gelegenheid te stellen bij akte zich uit te laten als hiervoor in rechtsoverweging 6.27. is overwogen, waarna [geïntimeerde] op een termijn van twee weken in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;

Indien bewijs door getuigen:

bepaalt, voor het geval [appellant] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. E.H. Schulten als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te ’s-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;

verwijst de zaak naar de rol van 27 augustus 2019 voor opgave door [appellant] van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;

bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;

bepaalt dat de advocaat van [appellant] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. A.J. Henzen, E.H. Schulten en H. Struik en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 juli 2019.

griffier rolraad