Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-05-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2743, 20-001394-17

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-05-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2743, 20-001394-17

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
8 mei 2019
Datum publicatie
9 september 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:2743
Zaaknummer
20-001394-17

Inhoudsindicatie

Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep

Uitspraak

Parketnummer : 20-001394-17

Uitspraak : 8 mei 2019

TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Middelburg van 17 november 2010 in de strafzaak met parketnummer 12-700083-10 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,

wonende te [adres 1] .

Hoger beroep

Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het aan verdachte ten laste gelegde bewezen zal verklaren en verdachte ter zake zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze zal toewijzen met telkens de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr.

Voorts heeft de advocaat gevorderd dat de onder verdachte in beslag genomen mobiele telefoons aan de rechthebbenden zullen worden teruggegeven.

De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, primair vanwege de door hem bepleite vrijspraak, subsidiair omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Voor wat betreft de onder verdachte in beslag genomen mobiele telefoons heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof komt daarnaast tot een andere bewezenverklaring en andere strafoplegging dan de politierechter.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met

1 maart 2010, in de gemeente(n) Terneuzen en/of Goes en/of Vlissingen, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [benadeelde 1] en/of die van [benadeelde 2] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, in genoemde periode die [benadeelde 1] en/of die Van [benadeelde 2] veelvuldig telefonisch en/of via e-mail ongewenst benaderd.

Partiële vrijspraak

Het hof acht de aan verdachte (impliciet cumulatief) ten laste gelegde belaging van [benadeelde 2] niet wettig en overtuigend bewezen.

De aangifte/klacht van [benadeelde 2] (dossierpagina’s 119-121), die naar het oordeel van het hof weinig concreet is, vindt onvoldoende ondersteuning in andere bewijsmiddelen.

Uit het dossier blijkt dat tussen het mobiele telefoonnummer van verdachte en dat van aangeefster [benadeelde 2] in de periode van 3 december 2009 tot 3 maart 2010 107 registraties plaats hebben gevonden. Van deze 107 telefonische contacten betrof het 100 keer een sms-berichtje (dossierpagina 122). In het dossier is slechts een selectie van deze sms-berichten uitgewerkt (dossierpagina’s 123-128). Het hof acht de frequentie, de inhoud en de intensiteit van deze contacten/berichten onvoldoende om tot bewezen verklaring van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 2] te komen.

De verdachte zal derhalve van dit feit worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 maart 2010, in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1] met het oogmerk die [benadeelde 1] te dwingen iets te doen en te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, in genoemde periode die [benadeelde 1] veelvuldig telefonisch benaderd.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.

Bewijsoverwegingen

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de

feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde belaging, nu er geen sprake was van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1] . De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld of de geregistreerde telefonische contacten (2178 in totaal) in de ten laste gelegde periode (1 januari 2010 tot en met 1 maart 2010) tot stand zijn gekomen, nu deze gegevens - gelet op de vordering verstrekking verkeersgegevens ex artikel 126n Sv - een ruimere periode betreffen, te weten van 3 december 2009 tot en met 3 maart 2010. Voorts heeft de raadsman betoogd dat het gemiddeld aantal verzonden sms-berichtjes, uitgaande van het overzicht op pagina 109 van het politiedossier, op een tweetal uitschieters op 13 en 15 februari 2010 na, niet hoger is dan gemiddeld 3,5 per dag, en dus niet als extreem kan worden aangemerkt.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Wetboek van Strafrecht verschillende factoren van belang zijn, te weten de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.

Het hof stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.

Verdachte en aangeefster [benadeelde 1] hebben elkaar leren kennen in oktober 2008. Zij zijn op 15 september 2009 gaan samenwonen in een woning aan de [adres 2] . Nadat er ruzie ontstond tussen [benadeelde 1] en verdachte is [benadeelde 1] vertrokken. Zij is op 6 november 2009 vanwege psychische problemen opgenomen bij Emergis te Kloetinge.

Op 17 februari 2010 heeft [benadeelde 1] aangifte gedaan van stalking door verdachte (dossierpagina’s 24-29) en op 4 maart 2010 heeft [benadeelde 1] bij de politie een verzoek tot strafvervolging van verdachte vanwege stalking gedaan (dossierpagina’s 110-111).

Door de politie is vastgesteld dat er in de periode 3 december 2009 tot en met 3 maart 2010 in totaal 2178 telefonische contacten/verbindingen zijn geregistreerd tussen het mobiele nummer in gebruik bij verdachte [telefoonnummer 1] ) en dat van aangeefster [benadeelde 1] ( [telefoonnummer 2] ). Van dit aantal betrof het 853 keer een sms-bericht (dossierpagina’s 61 en 62).

In het dossier is een selectie opgenomen van de door verdachte aan [benadeelde 1] in de periode van 26 januari tot en met 1 maart 2010 gestuurde sms-berichten (dossierpagina’s 63-108). Uit het overzicht op dossierpagina 109, in combinatie met het selectie-overzicht, volgt dat het hier om 342 sms-berichten gaat.

In haar aangifte heeft [benadeelde 1] verklaard dat verdachte haar vanaf eind december 2009 heel veel sms'te en belde. De dag na Kerst is zij naar verdachte in Terneuzen gegaan en vanaf dat moment is het lastig vallen door verdachte begonnen (dossierpagina’s 24-29). Zij heeft verklaard dat het bellen en sms’en de hele maand januari 2010 is doorgegaan en dat zij deze sms-berichten als bedreigend ervaarde omdat verdachte hierin aangaf dat hij haar in België in de prostitutie wilde zetten en wilde dat zij weer naar Terneuzen kwam. Ook werd ze er zenuwachtig van. Verdachte stuurde haar ook sms-berichten waaruit [benadeelde 1] de indruk kreeg dat hij op de hoogte was van haar locatie en dat hij haar volgde. Hetgeen [benadeelde 1] daaromtrent heeft verklaard, zoals bijvoorbeeld over haar bezoek aan haar ouders in het weekend van 12 en 13 februari 2010 (dossierpagina 27), wordt ondersteund door de op dossierpagina 80 (tijdstip: 13-2-2010/11:52:55) en dossierpagina 92 (13-2-2010/18:25:09) weergegeven sms-berichten. [benadeelde 1] heeft verklaard dat deze sms’jes haar angstig maakten en dat zij na zo’n berichtje niet naar buiten durfde te gaan. Toen de vele telefoontjes [benadeelde 1] medio januari 2010 teveel werden heeft zij dit aan [getuige] , afdelingshoofd bij Emergis, gemeld (dossierpagina’s 25 en 26).

Getuige [getuige] heeft op 3 maart 2010 bij de politie verklaard dat, hij naar aanleiding van de melding van [benadeelde 1] , samen met haar en verdachte een gesprek heeft gevoerd, in aanwezigheid van psychiater W. Heuermann, en dat verdachte tijdens dat gesprek erkende dat hij [benadeelde 1] in de prostitutie liet werken en dat hij haar intensief stalkte. Aan verdachte is vervolgens een terreinverbod (januari 2010) opgelegd omdat het stalkingsgedrag van verdachte tot verschijnselen van angst en onrust bij [benadeelde 1] leidde. [getuige] heeft verdachte nadien persoonlijk een keer van het terrein verwijderd waarna verdachte hem bedreigde omdat hij boos was over het terreinverbod en daardoor [benadeelde 1] niet meer mocht zien. [getuige] heeft voorts verklaard dat hij inschat dat verdachte [benadeelde 1] wel 10 keer per dag telefonisch lastig viel (dossierpagina’s 59-60).

Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [benadeelde 1] , nadat zij uit de woning aan de [adres 2] vertrokken was, niets meer van zich had laten horen en dat hij haar een paar keer heeft gemaild en ongeveer 700 keer heeft gebeld (dossierpagina’s 18-20).

Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte van omstreeks 1 januari 2010 tot en met 1 maart 2010, een periode van 2 maanden, veelvuldig en op een dwingende, indringende en soms bedreigende wijze telefonisch contact (waaronder begrepen het sturen van sms-berichten) met [benadeelde 1] heeft gezocht, waardoor hij inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer.

Het verweer van de raadsman dat niet kan worden vastgesteld of de geregistreerde contacten betrekking hebben op de ten laste gelegde periode treft naar het oordeel van het hof geen doel. Uit de aangifte van [benadeelde 1] en de getuigenverklaring van [getuige] blijkt dat verdachte in december 2009 begon met het lastigvallen van aangeefster en dat dit doorging in de ten laste gelegde periode van omstreeks 1 januari 2010 tot en met 1 maart 2010. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat (het grootste deel) van de geregistreerde contacten, zoals de raadsman lijkt te suggereren slechts betrekking zouden hebben op de periode van 3 december 2009 tot 1 januari 2010.

Voorts merkt het hof op dat de in het politiedossier weergegeven sms-berichten (dossierpagina’s 63-108) (van 342 berichten) slechts een selectie uit het totaal van 2178 telefonische contacten betreffen die zijn verstuurd in een periode van 26 januari 2010 tot en met 1 maart 2010 . Daaruit kan dus niet worden afgeleid dat verdachte, zoals door de raadsman betoogd, slechts gemiddeld 3,5 sms-berichten - zo dit aantal al een bewezen verklaring in de weg zou staan - door verdachte in de ten laste gelegde periode aan [benadeelde 1] zijn verstuurd.

Het verweer wordt, voor zover dit niet reeds zijn weerlegging vindt in de gebezigde bewijsmiddelen, verworpen.

Gelet op de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer [benadeelde 1] - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat van een wederrechtelijke stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest.

Het hof acht daarmee bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

belaging.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Op te leggen sanctie

Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Verdachte heeft zijn ex-partner in een periode van 2 maanden veelvuldig telefonisch benaderd door onder andere het sturen van sms-berichten met een dwingende en bedreigende inhoud, waarmee hij haar vrees heeft willen aanjagen en haar heeft willen dwingen tot het werken in de prostitutie dan wel haar ertoe heeft willen bewegen dat ze bij hem terugkeerde. Daarmee heeft verdachte op kwalijke wijze een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Belaging is een delict dat rechtstreeks raakt aan de privacy en het welbevinden van de belaagde. De omstandigheid dat aangeefster vanwege psychische problematiek was opgenomen in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg en het feit dat hem aldaar een terreinverbod was opgelegd, heeft verdachte er ook niet van weerhouden om haar te bestoken met sms-berichten.

Het hof heeft gelet op de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 februari 2019.

Het hof houdt voorts rekening met de omstandigheid dat het bewezen verklaarde feit inmiddels zeer geruime tijd geleden is gepleegd en dat het hof – anders dan door de advocaat-generaal gevorderd – tot een vrijspraak komt van de aan verdachte ten laste gelegde belaging van [benadeelde 2] .

Tevens is acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht.

Het hof zal aan de verdachte een taakstraf voor het hieronder te vermelden aantal uren opleggen.

Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende.

Bij de strafvervolging van verdachte is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, geschonden. Immers is het onderhavige vonnis op 17 november 2010 bij verstek gewezen, terwijl de mededeling van de uitspraak eerst op 21 april 2017 aan verdachte is uitgereikt. Uit de inhoud van het procesdossier kan niet worden opgemaakt dat het openbaar ministerie, in de tussenliggende periode tenminste eenmaal per jaar heeft getracht de mededeling te betekenen, nu slechts op 17 november 2010, 21 december 2010, 11 augustus 2011 en 15 november 2016 getracht is de verstekmededeling uit te reiken. Daaruit volgt dat het openbaar ministerie bij de betekening van de verstekmededeling niet de vereiste voortvarendheid heeft betracht.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de redelijke termijn in de fase tussen het bij verstek gewezen vonnis van de rechtbank en de datum waarop deze ter kennis van de verdachte is gekomen, is overschreden. Gelet op de aard en de hoogte van de navolgend op te leggen straf volstaat het hof met de enkele constatering dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 600,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.

Nu aan verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde 2] in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.

De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft gel

Door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is een grote inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer en is zij in haar persoon aangetast. Gelet op de omstandigheden van het geval acht het hof een smartengeldvergoeding ter hoogte van

€ 750,00 redelijk en billijk. Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf

1 maart 2010 tot aan de dag der voldoening en met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld

De overige behandeling van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans voor het overige gedeelte niet in haar vordering worden ontvangen en dat gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Schadevergoedingsmaatregel

Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 750,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.

Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2010 tot aan de dag der voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.

De voorlopige hechtenis

Het hof zal het tegen de verdachte verleende en reeds op 31 maart 2010 geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen, nu het belang van de strafvordering zich daar niet tegen verzet.

Beslag

Het hof zal de teruggave aan verdachte gelasten van de onder hem in beslag genomen, voor zover bekend nog niet teruggegeven, in het dictum nader te noemen voorwerpen. Naar het oordeel van het hof verzet het belang van strafvordering zich niet meer tegen de teruggave van de inbeslaggenomen mobiele telefoons.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 24c, 36f en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]