Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-02-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:376, 16/03374 tot en met 16/03378 en 16/03382 tot en met 16/03385

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-02-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:376, 16/03374 tot en met 16/03378 en 16/03382 tot en met 16/03385

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
1 februari 2018
Datum publicatie
2 maart 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:376
Formele relaties
Zaaknummer
16/03374 tot en met 16/03378 en 16/03382 tot en met 16/03385
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 3, Wet op de dividendbelasting 1965 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 10

Inhoudsindicatie

Verzoek om teruggaaf van dividendbelasting. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij wordt gekwalificeerd als een niet-transparant doelvermogen in de zin van artikel 3, lid 1, aanhef en onderdeel c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet Vpb), dat zij daarom in aanmerking komt voor teruggaaf van dividendbelasting op grond van artikel 10, lid 1, van de Wet op de dividendbelasting 1965 en dat het weigeren van een teruggaaf aan een in het buitenland gevestigd doelvermogen in strijd is met de fundamentele vrijheden van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Het Hof oordeelt dat belanghebbende naar Nederlandse maatstaven als transparante entiteit moet worden gekwalificeerd. Er is geen verschil in behandeling tussen een dergelijke entiteit en een doelvermogen, ervan uitgaande dat belanghebbende als doelvermogen kan worden aangemerkt. Aangezien belanghebbende geen Nederlands inkomen geniet is zij niet buitenlands belastingplichtig. Bij denkbeeldige vestiging in Nederland zou zij evenmin belastingplichtig zijn.

De verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting dienen niet door belanghebbende, maar door de achterliggende participanten te worden gedaan. Gelet op het algemene belang van een doelmatige procesgang wordt belanghebbende niet verder in de gelegenheid gesteld om de belemmering van het vrije kapitaalverkeer op het niveau van de achterliggende participanten aannemelijk te maken.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03374 tot en met 16/03378 en 16/03382 tot en met 16/03385

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] (Verenigd Koninkrijk),

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 26 april 2016, nummers BRE 14/5171, 16/1352, 16/1354 tot en met 16/1356, 14/7114 en 16/1344 tot en met 16/1346, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde beschikkingen op de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

Belanghebbende heeft bij brief van 26 september 2007, in daarbij gevoegde aangiften vennootschapsbelasting, voor onder meer de navolgende boekjaren de volgende verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting ingediend:

boekjaar 2003/2004 tot een bedrag van € 485.607;

boekjaar 2004/2005 tot een bedrag van € 294.998;

boekjaar 2005/2006 tot een bedrag van € 383.888.

1.1.2.

Belanghebbende heeft bij brief van 11 december 2009, in daarbij gevoegde aangiften vennootschapsbelasting, voor de navolgende boekjaren de volgende verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting ingediend:

boekjaar 2006/2007 tot een bedrag van € 115.393;

boekjaar 2007/2008 tot een bedrag van € 167.383.

1.1.3.

Belanghebbende heeft bij brief van 19 december 2013, in daarbij gevoegde aangiften dividendbelasting, voor de navolgende jaren de volgende verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting ingediend:

jaar 2010 tot een bedrag van € 118.001;

jaar 2011 tot een bedrag van € 66.155;

jaar 2012 tot een bedrag van € 170.475;

jaar 2013 tot een bedrag van € 103.800.

1.2.

De Inspecteur heeft het verzoek voor het boekjaar 2003/2004 bij beschikking van 18 april 2013 afgewezen. De verzoeken voor de boekjaren 2004/2005 tot en met 2007/2008 zijn bij in één geschrift vervatte beschikkingen van 6 februari 2014 afgewezen. De verzoeken voor de jaren 2010 tot en met 2013 heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte beschikkingen van 6 mei 2014 afgewezen. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de beschikkingen bij uitspraken op bezwaar van 10 juli 2014 respectievelijk 31 oktober 2014 gehandhaafd

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van twee maal € 328. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen deze uitspraken heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 503. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 13 april 2017 heeft er een regiezitting plaatsgehad te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heren [A] en [B] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] , [D] en [E] .

1.6.

Van deze regiezitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.7.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de tweede zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.8.

De tweede zitting heeft plaatsgehad op 30 augustus 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heren [A] , [B] en [F] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] , [G] , [H] , [D] , [E] en mevrouw [J] .

1.9.

Bij aanvang van de tweede zitting zijn partijen erop gewezen, dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 13 april 2017 was samengesteld uit P.C. van der Vegt, A.J. Kromhout en W.A. Sijberden en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door P.C. van der Vegt, A.J. Kromhout en T.A. Gladpootjes en dat de zaak wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, lid 3, van de Awb, in de stand waarin zij zich bevond op 13 april 2017. Partijen hebben daartegen geen bezwaar gemaakt.

1.10.

Belanghebbende heeft ter zitting van 30 augustus 2017 een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.11.

Het Hof heeft aan het einde van deze zitting het onderzoek gesloten.

1.12.

Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de onderzoeken ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende is een in Schotland gevestigde “open-end” authorised unit trust (AUT). Haar ondernemingsactiviteiten bestaan uit het beleggen van vermogen. Op grond van de Europese Richtlijn 85/611/EEG en de Britse Financial Services Act 1986 en Financial Services and Markets Act 2000 wordt zij gekwalificeerd als een instelling voor collectieve belegging in effecten (UCITS/icbe). [K] is haar beheerder (‘Manager’).

2.2.

De participanten in belanghebbende kunnen deelnemen in haar bezittingen door het kopen van units. De units zijn verkrijgbaar als “Accumulation units” (waarvan de unitprijs wordt verhoogd met de gerealiseerde winst). De voor uitdeling beschikbare winst wordt halfjaarlijks, op 31 mei en 30 november, geherinvesteerd.

2.3.

In een brief van 25 februari 2013 van belanghebbende aan de Inspecteur staat onder meer:

“ [belanghebbende] (“ [belanghebbende] ”)

(…)

1. We can inform you as follows on the characteristics of [belanghebbende] :

- It does not have legal personality according to Scottish Law.

- It is represented by a management company.

- Any participants participate on the basis of a contractual arrangement and share in the property of the trust. They participate by buying/holding units/participations which represent a certain value relating to the investments of the trust.

In our view, this trust is similar to a Dutch mutual fund (“fonds voor gemene rekening”), since:

- The trust is based on a contract,

- A management company manages the investments according to the investment policy,

- The depositary function is separated (conducted by a depositary bank),

- The investments are held for the account of the participants,

- It has the same objective as a Dutch mutual fund.

(…)

Units/participations in this trust can be transferred to a third party (not being the trust itself) without the need for approval from any co-investors in the trust. In this respect we refer to the Trust Deed and Prospectus (enclosure 1).”.

2.4.

In de clausules 19 en 21 van de op 24 september 2007 tussen de beheerder van belanghebbende en [L] (“the trustee”) gesloten trustakte is bepaald:

19. Issue or Cancellation of Units

Subject to and in accordance with the Principal Rules, the Trustee will issue or cancel Units in the Scheme as instructed from time to time by the Manager. Subject to and in accordance with the Principal Rules, the issue or cancellation of Units may take place through the Trustee directly.

(…)

21. Sale and Redemption

In accordance with the Principal Rules, the arrangements for the sale and redemption of Units in the Scheme are set out in the Prospectus.”.

2.5.

In de diverse overgelegde Prospectussen van belanghebbende staat onder meer het volgende vermeld:

“SALE AND REDEMPTION OF UNITS

(…)

The Manager will normally be available to deal in and to receive applications for the sale and redemption of units in all the Trusts and to receive enquiries regarding the Trusts on normal business days (Monday to Friday) between 9am and 5pm.

(…)

BUYING UNITS

Investors wishing to invest in any of the Trusts can contact their usual Financial Adviser or telephone the Manager’s Customer Information Team on freephone [telefoonnummer 1] (or [telefoonnummer 2] if outwith the UK) for information on how to invest. Applications for units can be made by sending a completed application form together with a cheque made payable to the Manager at the address below:

[K]

(…)

Applications for units can also be made by telephone and must be followed by sending an application form and cheque made payable to the Manager as above.

Units will be purchased on a forward pricing basis and the investor will receive the price at the 7.30am valuation point on the day after the Manager receives the instructions (verbal or written, as the case may be).

(…) Units in each of the Trusts are not certified. Accordingly, certificates will not be issued. The Manager will enter the holder’s name on the register of each Trust following:

( a) payment in full; and

( b) receipt of all details necessary for the holder to be registered.

(…)

SELLING UNITS

Holders can sell some or all of their units through their usual financial adviser or by writing to the Manager at the above address (please see below for minimum value of holdings details). (…)

Units can also be sold by telephone, on any day that the Manager is open for business, on freephone [telefoonnummer 1] (or [telefoonnummer 2] if outwith the UK) although the request must be confirmed in writing. Units will be sold on a forward pricing basis and the investor will receive the price at the 7.30am valuation point on the day after the Manager receives the instructions (verbal or written, as the case may be). Payment will be issued in accordance with the holder’s instructions (by sterling cheque, to a UK bank account or by such other method as may be agreed by the Manager) not later than close of business on the fourth business day following the next valuation point of the Trust occurring after receipt of the written confirmation. However, the Manager is not required to issue payment if it has not received the money due on the earlier issue of those units, or where it considers it necessary or appropriate to carry out or complete identification procedures in relation to the holder or another person pursuant to a statutory, regulatory or European Union obligation.

If instructions given to sell units by telephone are not confirmed in writing, holders will be liable for any dealing costs incurred by the Manager.”.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting terecht heeft afgewezen. Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot teruggaaf van dividendbelasting tot de onder 1.1.1 tot en met 1.1.3 vermelde bedragen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing