Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1591, 17/00534

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1591, 17/00534

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 april 2018
Datum publicatie
14 juni 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:1591
Formele relaties
Zaaknummer
17/00534
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 6:5, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 6:6, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 4:17, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 7:3

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag in de parkeerbelasting. Volgens het Hof heeft gemachtigde van belanghebbende kenbaar gemaakt dat hij voldoende bereikbaar was op zijn e-mailadres. De Heffingsambtenaar mocht derhalve door middel van e-mailberichten verzonden naar een e-mailadres dat in gebruik is bij de gemachtigde van belanghebbende, een termijn te bieden om de gronden waarop het bezwaar berust aan te vullen. Het Hof acht aannemelijk dat de e-mailberichten door gemachtigde zijn ontvangen. Belanghebbende heeft de gronden van zijn bezwaar niet aangevuld, en heeft derhalve niet voldaan aan het vereiste zoals opgenomen in artikel 6:5, lid 1, onderdeel d, van de Awb. Vanwege dit gebrek was de Heffingsambtenaar op grond van artikel 6:6, aanhef en onderdeel a, van de Awb bevoegd om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Belanghebbende kan, naar het oordeel van het Hof, voorts geen aanspraak maken op een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, alleen al omdat hij de Heffingsambtenaar prematuur in gebreke heeft gesteld met betrekking tot het doen van uitspraak op bezwaar. Ten slotte overweegt het Hof dat de Heffingsambtenaar op grond van artikel 7:3, aanhef en onderdeel a, van de Awb mocht afzien van het horen van belanghebbende.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00534

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 4 augustus 2017, nummer BRE 17/508, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende na te noemen naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is ter zake van parkeren op 20 september 2016 te Breda op de Ginnekenmarkt een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting (hierna: de naheffingsaanslag) met aanslagnummer [aanslagnummer] opgelegd ten bedrage van € 61,30, bestaande uit € 1,30 aan parkeerbelasting en € 60 aan kosten ter zake van de naheffingsaanslag.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. De Heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 27 januari 2017 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gronden waarop het bezwaar berust ontbreken.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 maart 2018 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord, namens de Heffingsambtenaar, [A] . Belanghebbende noch zijn gemachtigde zijn verschenen, waarvan hij, voor de zitting, het Hof kennisgeving heeft gegeven.

1.7.

De Heffingsambtenaar heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van het stuk met dagtekening 1 maart 2018 en het onderwerp “Vertegenwoordiging heffingsambtenaar BWB Wijziging Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking West-Brabant”. Bij dit stuk zijn twee bijlagen gevoegd.

1.8.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

De onderhavige bezwaar

2.1.

Op 20 september 2016 om 14:07 uur is ter zake van het parkeren van een personenauto van het merk en type [automerk] met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) op de Ginnekenmarkt te Breda, zonder het op de voorgeschreven wijze aanbrengen van een geldig betaalbewijs, de naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. Tot de gedingstukken behoort een ter zake van de naheffingsaanslag opgesteld brondocument inclusief foto’s die de parkeercontroleur op het moment van constatering van voornoemde overtreding van de auto heeft gemaakt.

2.2.

De gemachtigde heeft bij brief met dagtekening 17 oktober 2016 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Dit stuk is per post verzonden aan de Heffingsambtenaar en betreft een pro forma bezwaarschrift (hierna: het pro forma bezwaarschrift), aangezien de gronden ontbreken waarop het bezwaar berust. Voor zover in hoger beroep relevant, verzoekt belanghebbende in het pro forma bezwaarschrift om telefonisch gehoord te worden.

2.3.

In het briefhoofd van het pro forma bezwaarschrift staan de navolgende gegevens met betrekking tot de afzender:

[B]

H.o.d.n. [C]

[D]

[adres] 52

[postcode] [plaats]

(gemachtigde)”.

2.4.

Het pro forma bezwaarschrift vermeldt noch een e-mailadres, noch maakt de gemachtigde in dit bezwaarschrift melding van de mogelijkheid om langs elektronische weg op dit stuk te reageren.

2.5.

De gemachtigde heeft het pro forma bezwaarschrift tevens per e-mail doen toekomen aan het team Belastingen van de gemeente Breda, met dien verstande dat deze e-mail op 17 oktober 2016 verstuurd is vanaf het e-mailadres [e-mailadres] .

2.6.

Gemeente Breda heeft het, per e-mail ingediende, pro forma bezwaarschrift vervolgens op 31 oktober 2016, eveneens per e-mail, doorgestuurd aan de afdeling Bezwaar en Beroep van de Belastingsamenwerking West-Brabant.

2.7.

De Heffingsambtenaar heeft de ontvangst van het pro forma bezwaarschrift bevestigd bij brief met dagtekening 4 november 2016. Deze brief is per post verzonden aan het hierboven onder 2.4. opgenomen adres. Voor zover in hoger beroep relevant, wordt in deze brief geen melding gemaakt van het feit dat de gronden waarop het bezwaar berust in het pro forma bezwaarschrift ontbreken. In deze brief is echter, voor zover relevant, het volgende opgenomen:

“(…) U ontvangt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen de wettelijke termijn, een beslissing op uw bezwaarschrift.”.

2.8.

Op 28 november 2016 heeft de Heffingsambtenaar een e-mailbericht verzonden naar het e-mailadres [e-mailadres] . Voor zover in hoger beroep relevant, wordt belanghebbende een termijn van drie weken geboden om de gronden waarop het bezwaar berust kenbaar te maken. Dit bericht is uitsluitend op elektronische wijze aan belanghebbende respectievelijk zijn gemachtigde toegezonden.

2.9.

De Heffingsambtenaar heeft bij e-mailbericht van 29 december 2016, eveneens verzonden naar het e-mailadres [e-mailadres] , het verzoek om de gronden waarop het bezwaar berust aan te vullen, herhaald. Belanghebbende wordt in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken zijn bezwaarschrift nader te motiveren.

2.10.

Belanghebbende noch zijn gemachtigde hebben gereageerd op de onder 2.8. en 2.9. opgenomen e-mailberichten. De gronden waarop het bezwaar berust, zijn, derhalve, niet aangevuld.

2.11.

De gemachtigde van belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar vervolgens bij brief met dagtekening 2 januari 2017 medegedeeld dat laatstgenoemde, zijns inziens, verzuimd heeft om binnen de hiertoe gestelde termijn uitspraak op bezwaar te doen. De gemachtigde van belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar verzocht om uiterlijk twee weken na 2 januari 2017 uitspraak op bezwaar te doen. Voorts heeft de gemachtigde gewezen op het bepaalde in artikel 4:17 van de Awb. In het briefhoofd staan uitsluitend de onder 2.4. opgenomen gegevens. In deze brief wordt geen e-mailadres vermeld. De Heffingsambtenaar heeft voornoemde brief op 2 januari 2017 ontvangen.

2.12.

Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 27 januari 2017, per post verzonden aan het adres zoals opgenomen onder 2.4, heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende de gronden waarop het bezwaar berust niet heeft aangevuld. Voorts heeft de Inspecteur in verband met de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar het verzoek tot toekenning van een dwangsom afgewezen.

2.13.

De uitspraak op bezwaar is uitsluitend per reguliere post verzonden.

2.14.

Belanghebbende heeft ook in beroep en hoger beroep geen inhoudelijke bezwaren aangevoerd tegen de naheffingsaanslag.

Bezwaar in andere procedures

2.15.

De gemachtigde van belanghebbende heeft in andere belastingprocedures stukken bij het bestuursorgaan ingediend waarop het e-mailadres [e-mailadres] vermeld staat. Dit betreft procedures ter zake van andere belanghebbenden.

2.16.

De Heffingsambtenaar heeft in dit kader afschriften overgelegd van een bezwaarschrift met dagtekening 20 december 2015, een reactie met dagtekening 28 maart 2016 op een door de Heffingsambtenaar in hoger beroep ingediend verweerschrift, een hoger beroepschrift met dagtekening 29 augustus 2016 en een aanvulling op een pro forma hoger beroepschrift met dagtekening 6 april 2017.

2.17.

In de briefhoofden van deze stukken staan de navolgende gegevens met betrekking tot de afzender:

[B]

H.o.d.n. [C]

[D]

[adres] 52

[postcode] [plaats]

Tel.: [telefoonnummer]

Fax.: [faxnummer]

Email: [e-mailadres]

Triodos Bank: [nummer]

(gemachtigde)”.

2.18.

Voorts heeft de gemachtigde van belanghebbende op 3 augustus 2016, in het kader van een beroepsprocedure met nummer BRE 16/792, vanaf het e-mailadres [e-mailadres] een e-mail verzonden naar de afdeling Bezwaar en Beroep van de Belastingsamenwerking West-Brabant (hierna: de Belastingsamenwerking). Verder heeft de Belastingsamenwerking in een eerdere beroepszaak (BK-SHE 16/03703) over een betaling van kostenvergoeding met gemachtigde gecommuniceerd via zijn e-mailadres: [e-mailadres] .

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag terecht niet-ontvankelijk verklaard?

II. Heeft belanghebbende recht op een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)?

III. Heeft de Heffingsambtenaar de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2, lid 1, van de Awb geschonden doordat hij verzuimd heeft om belanghebbende respectievelijk de gemachtigde van belanghebbende te horen in de bezwaarfase?

3.2.

Belanghebbende is van mening dat vraag I ontkennend beantwoord moet worden en vragen II en III bevestigend. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, terugwijzing van het geding naar de Heffingsambtenaar en toekenning van een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing