Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5095, 200.207.906_01

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5095, 200.207.906_01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
16 november 2017
Datum publicatie
22 november 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:5095
Formele relaties
Zaaknummer
200.207.906_01

Inhoudsindicatie

bewijswaardering loonafspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

Uitspraak : 16 november 2017

Zaaknummer : 200.207.906/01

Zaaknummer eerste aanleg : 5326864 en 5410004

in de zaak in hoger beroep van:

[de vennootschap] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

appellante in principaal hoger beroep,

verweerster in incidenteel hoger beroep,

hierna aan te duiden als [de vennootschap] ,

advocaat: mr. R.P.H.W. Haas te Heerlen,

tegen

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in principaal hoger beroep,

appellante in incidenteel hoger beroep,

hierna aan te duiden als [verweerster] ,

advocaat: mr. A.J.E. Verschuren te Kerkrade,

als vervolg op de tussenbeschikking van 8 juni 2017.

5 Het geding in hoger beroep

2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de tussenbeschikking van 8 juni 2017;

-

het proces-verbaal van getuigenverhoor aan de zijde van [de vennootschap] d.d. 18 september 2017;

-

de akte na enquête van [de vennootschap] , ter griffie ontvangen op 24 oktober 2017;

-

de akte na enquête van [verweerster] , ter griffie ontvangen op 26 oktober 2017.

2.2.

Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6 De verdere beoordeling

In het principaal en incidenteel hoger beroep

Loonvordering

6.1.

Bij de tussenbeschikking heeft het hof naar aanleiding van grief III van [de vennootschap] reeds overwogen dat [de vennootschap] niet onder de werkingssfeer van de cao Bakkersbedrijf valt en dat de loonvordering, voor zover daarop gebaseerd, wordt afgewezen. Hetzelfde geldt uiteraard voor de op die cao gebaseerde vordering tot betaling van toeslagen tot een bedrag van € 244,20 bruto.

6.2.

Bij de tussenbeschikking heeft het hof [de vennootschap] naar aanleiding van grief 1 van Kersten toegelaten te bewijzen dat (en met ingang van wanneer) partijen in 2013 zijn overeengekomen dat [verweerster] voortaan recht had op een netto-uurloon van € 10,--.

6.3.

[de vennootschap] heeft drie getuigen doen horen. [verweerster] heeft afgezien van het horen van getuigen.

6.4.

Het hof acht [de vennootschap] geslaagd in het bewijs. Het hof acht bewezen dat [de vennootschap] met [verweerster] heeft afgesproken dat haar loon met ingang van maart 2013 € 9,95 netto per uur zou bedragen (beter gezegd: het bruto equivalent van € 9,95,-- netto per uur). Het hof overweegt daartoe het volgende.

6.5.

Dhr. [statutair directeur van de vennootschap] , statutair directeur van [de vennootschap] , verklaart als partijgetuige dat [verweerster] begin 2013 bij hem is gekomen en onder meer heeft verzocht om voortaan € 9,95 netto uitbetaald te krijgen, omdat ze niet afhankelijk wilde zijn van eventuele belastingschommelingen. Hij verklaart voorts dat dat toen ook is doorgegeven aan zijn accountant dhr. [accountant van de vennootschap] en dat die vervolgens het loon op basis van die afspraak heeft berekend.

Mw. [de moeder van de statutair directeur] , de moeder van [statutair directeur van de vennootschap] en werkzaam bij [de vennootschap] , verklaart als getuige dat zij enkele jaren geleden een gesprek hoorde tussen [verweerster] en [statutair directeur van de vennootschap] , tijdens welk gesprek [verweerster] tegen [statutair directeur van de vennootschap] zei dat zij elke maand hetzelfde nettobedrag wilde. Na dat gesprek vroeg [statutair directeur van de vennootschap] haar, [de moeder van de statutair directeur] , of zij een mailtje kon sturen naar de loonadministratie met de mededeling dat [verweerster] elke maand hetzelfde loon wilde hebben en dat was, naar [de moeder van de statutair directeur] meent, € 9,95 per uur. Desgevraagd verklaart [de moeder van de statutair directeur] dat zij zich het bedrag van € 9,95 herinnert omdat dat telkens als netto uurloon op de loonspecificaties stond. Zij verklaart voorts dat zij het mailtje met de mededeling dat voortaan moest worden uitgegaan van een nettoloon van € 9,95 destijds heeft verzonden aan dhr. [accountant van de vennootschap] , die de salarisadministratie deed.

Dhr. [accountant van de vennootschap] , accountant van [de vennootschap] , verklaart als getuige dat zijn kantoor de salarisadministratie van [de vennootschap] verzorgt. Hij herinnert zich dat in het begin van 2013 is gesproken over een vast nettoloon voor [verweerster] . Hij heeft ter zitting een mailbericht van 20 maart 2013 van mw. [de moeder van de statutair directeur] aan [naam] overgelegd waarin wordt aangegeven dat [verweerster] vanaf maart 2013 nog maar 27 uur per week werkt en dat [statutair directeur van de vennootschap] met haar had afgesproken dat haar nettoloon € 1.163,78 per maand zou worden.

Voorts blijkt uit de verklaring van dhr. [statutair directeur van de vennootschap] in samenhang met de overgelegde excel print van dhr. [accountant van de vennootschap] (gehecht aan het proces-verbaal van getuigenverhoor) en de in de procedure overgelegde salarisspecificaties genoegzaam dat vanaf maart 2013 telkens is uitgegaan van een netto uurloon van € 9,95. Tenslotte staat vast dat [verweerster] noch in 2013, noch in 2014 heeft geprotesteerd tegen de hoogte van het betaalde salaris.

Ook indien rekening wordt gehouden met de beperkte bewijskracht van de partijgetuigenverklaring van [statutair directeur van de vennootschap] , acht het hof de door [de vennootschap] gestelde afspraak bewezen, gelet op de hiervoor vermelde onderdelen van de verklaringen van mw. [de moeder van de statutair directeur] en dhr. [accountant van de vennootschap] , de in dat kader overgelegde excel print en de salarisspecificaties met ingang van maart 2013.

6.6.

Nu [de vennootschap] het loon conform de door [de vennootschap] bewezen loonafspraak heeft betaald, is de eindconclusie dat de loonvordering van [verweerster] in eerste aanleg ten onrechte is toegewezen. De daarop gerichte grief III van [de vennootschap] in principaal appel slaagt en grief 1 van [verweerster] in incidenteel appel faalt. De voor het eerst na enquête in hoger beroep door [verweerster] aangevoerde stelling dat [de vennootschap] ten onrechte geen reiskostenvergoeding zou hebben betaald, laat het hof als te laat aangevoerd en daarom in strijd met een behoorlijke procesorde, buiten beschouwing. Grief 2 van [verweerster] in incidenteel appel heeft betrekking op de matiging van de loonvordering door de kantonrechter. Nu de loonvordering wordt afgewezen, behoeft die grief geen verdere bespreking.

6.7.

In de tussenbeschikking is reeds bepaald dat de arbeidsovereenkomst eindigt op 1 juli 2017 (naar aanleiding van grief I van [de vennootschap] ; aan grief II van [de vennootschap] kwam het hof niet toe). Bij die beschikking heeft het hof voorts overwogen dat [verweerster] geen recht heeft op een billijke vergoeding, maar wel op de transitievergoeding. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich na bewijslevering uit te laten over de (hoogte van het in aanmerking te nemen loon bij de bepaling van de) hoogte van de transitievergoeding.

[de vennootschap] heeft onder overlegging van de salarisspecificatie over juni 2017 becijferd dat de hoogte van de transitievergoeding € 3.964,-- bedraagt. [verweerster] heeft bij akte na enquête meegedeeld dat zij zich kan vinden in die door [de vennootschap] becijferde transitievergoeding. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.

6.8.

Het vorenstaande leidt ertoe dat de bestreden beslissing zal worden vernietigd. In de tussenbeschikking is reeds beslist dat de arbeidsovereenkomst tussen [de vennootschap] en [verweerster] eindigt op 1 juli 2017. De vordering tot betaling van de transitievergoeding zal worden toegewezen en de overige vorderingen van partijen zullen worden afgewezen.

6.9.

Aangezien partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld ( [de vennootschap] ten aanzien van de verschuldigdheid van de transitievergoeding en [verweerster] ten aanzien van de ontbinding/beëindiging van de arbeidsovereenkomst, de loonvordering en de billijke vergoeding), zal het hof de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep compenseren.

7 De beslissing

Het hof:

op het principaal en incidenteel hoger beroep:

vernietigt de bestreden beschikking en in zoverre opnieuw rechtdoende:

veroordeelt [de vennootschap] tot betaling van de transitievergoeding ad € 3.964,-- aan [verweerster] ;

wijst de overige vorderingen van partijen, voor zover daarop nog niet is beslist bij de tussenbeschikking, af;

compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mrs. P.P.M. Rousseau, C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden en R.J. Voorink en is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2017.