Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1411, 200.208.563_01

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1411, 200.208.563_01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 maart 2017
Datum publicatie
11 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:1411
Zaaknummer
200.208.563_01

Inhoudsindicatie

uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

Uitspraak : 30 maart 2017

Zaaknummer : 200.208.563/01

Zaaknummer 1e aanleg : C/02/323352 JE RK 16-2067

in de zaak in hoger beroep van:

[de moeder] ,

en

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellanten,

hierna te noemen: de ouders,

advocaat: mr. R. Wouters,

tegen

De Raad voor de Kinderbescherming,

regio Zuid-Holland Zuid en Zeeland, locatie [locatie] ,

verweerder,

hierna te noemen: de raad.

Als belanghebbende en informanten worden respectievelijk aangemerkt:

- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna te noemen: de GI);

- mevrouw [pleegmoeder] en de heer [pleegvader] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de pleegouders).

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 29 november 2016.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 2 februari 2017, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en vast te stellen dat eerst nader onderzoek dient te worden verricht voordat enige beslissing wordt genomen over het toekomstperspectief van de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] , alsmede de verzoeken van de raad af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen als het hof redelijk acht.

2.2.

De GI heeft op 23 februari 2017 een verweerschrift met producties ingediend.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 maart 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- de ouders, bijgestaan door mr. N. Wouters, een kantoorgenote van de advocaat van de ouders;

- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;

- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;

- de pleegouders;

- mevrouw [de mentor van de moeder] , de mentor van de moeder aan wie bijzondere toestemming is verleend om de zitting bij te wonen.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. N. Wouters een pleitnota overgelegd.

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

-

het V-formulier van de advocaat van de ouders d.d. 7 februari 2017, ingekomen op 8 februari 2017, met als bijlage het verzoek in eerste aanleg van de raad;

-

het V-formulier van de advocaat van de ouders d.d. 28 februari 2017, ingekomen op 2 maart 2017, met als bijlage het raadsrapport van 14 november 2016 behorende bij het verzoek in eerste aanleg van de raad;

-

het V-formulier van de advocaat van de ouders d.d. 6 maart 2017, ingekomen op 6 maart 2017, met bijlagen, waaronder het raadsrapport van 28 april 2016, zijnde een bijlage bij het raadsrapport van 14 november 2016.

3 De beoordeling

3.1.

Uit de relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.

3.2.

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt - blijkens een aantekening daartoe in het gezagsregister - uitgeoefend door de ouders.

3.3.

Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 september 2016 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld met ingang van 1 september 2016 tot 15 september 2016 en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 1 september 2016 tot 15 september 2016. Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 september 2016 is de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 1 december 2016 en is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 1 december 2016.

3.4.

Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 29 november 2016 tot 29 mei 2017 en een machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] met ingang van 29 november 2016 tot 29 mei 2017 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.

3.5.

De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.

3.6.

Ter zitting heeft mr. N. Wouters verklaard dat de ouders niet opkomen tegen de beslissing tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Desgevraagd hebben de ouders aangegeven dat zij desalniettemin belang hebben bij deze procedure. De rechtbank heeft in haar beschikking overwogen dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de ouders is gelegen. Hierdoor hebben de ouders de indruk gekregen dat er geen nader onderzoek naar de opvoedcapaciteiten van de vader zal worden verricht en is door de GI de contactregeling ingeperkt.

3.7.

De GI heeft ter zitting aangevoerd dat de inperking van de contactregeling (ten dele) is opgeheven door een recente uitspraak van de rechtbank. Tevens is de raad inmiddels verzocht onderzoek te doen naar de beëindiging van het gezag van de ouders. Namens de raad is ter zitting verklaard dat in dat kader de opvoedcapaciteiten van de vader (nader) zullen worden onderzocht.

3.8.

Het hof overweegt het volgende.

3.9.

Op grond van het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat het hoger beroep van de ouders zich niet richt tegen de beslissing van de kinderrechter tot de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . In zoverre wensen de ouders, in afwijking van hetgeen zij in hun beroepschrift vermelden, geen andere beslissing dan die de rechtbank in eerste aanleg heeft gegeven. Het beroep richt zich - slechts - tegen de overwegingen van de kinderrechter met betrekking tot het perspectief van [minderjarige] , welke overwegingen echter niet - evenmin als een in het verlengde daarvan liggende beslissing - zijn opgenomen in het dictum van de bestreden beschikking. De vraag of het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de ouders is gelegen en of er voldoende onderzoek is verricht, ligt thans dan ook niet ter beoordeling aan het hof voor. Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat de ouders geen rechtens te respecteren belang hebben bij het door hen ingestelde beroep en dat zij daarin niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.

4 De beslissing