Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-08-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3751, 200.182.177_01

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-08-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3751, 200.182.177_01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 augustus 2016
Datum publicatie
24 augustus 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:3751
Zaaknummer
200.182.177_01

Inhoudsindicatie

Ontbinding huurovereenkomst wegens tekortschieten in de nakoming van de huurdersverplichting om de huur op tijd te betalen.

Uitspraak

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.182.177/01

arrest van 23 augustus 2016

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna te noemen: [appellant] ,

advocaat: mr. H.A. Schenke te Nijmegen,

tegen

Stichting [de stichting],

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

hierna te noemen: [de stichting] ,

advocaat: mr. R. Boekhoff te Soest,

op het bij dagvaardingsexploot van 11 december 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 12 november 2015, gewezen tussen [de stichting] als eiseres en [appellant] als gedaagde.

1 Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 4285236/317 15-5904)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld bestreden vonnis en het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 30 juli 2015.

2 Het verloop van het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het voornoemde dagvaardingsexploot met grieven en producties;

-

de conclusie van eis van [appellant] ;

-

de memorie van antwoord van [de stichting] met een productie.

2.2

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de bovenvermelde stukken en die van de eerste aanleg.

3 De beoordeling

3.1

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, staan in dit hoger beroep de navolgende feiten vast.

a. Bij tussen partijen gesloten overeenkomst heeft [de stichting] de woning aan [adres] te [plaats] (hierna: de woning) met ingang van 1 oktober 1996 verhuurd aan [appellant] tegen een te betalen huurprijs van laatstelijk € 605,31 per maand.

Het door partijen op 27 september 1996 ondertekende huurcontract vermeldt dat de maandhuur “vóór de eerste dag van een nieuwe huurmaand moet worden voldaan”.

3.2.1

In zoverre onder toewijzing van de inleidende vordering van [de stichting] , is bij het deels uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden vonnis de huurovereenkomst met betrekking tot de woning ontbonden en is [appellant] veroordeeld:

-

om de woning te ontruimen en verlaten, met machtiging van [de stichting] om dat op kosten van [appellant] zelf te doen bewerkstelligen,

-

tot betaling van € 1.040,39 aan tot en met oktober 2015 verschuldigde huur, buitengerechtelijke kosten en rente, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.900,15 vanaf 2 juli 2015,

-

tot betaling van € 605,31 per maand vanaf 1 november 2015 tot het moment van ontruiming en verlating,

-

tot betaling van de proceskosten van de eerste aanleg.

3.2.2

[appellant] concludeert in dit geding onder het voordragen van vijf grieven dat het hof, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen, de inleidende vordering van [de stichting] alsnog zal afwijzen en [de stichting] zal veroordelen tot betaling van de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten en met de wettelijke rente over die kosten.

3.2.3

[de stichting] concludeert dat het hof het bestreden vonnis, zo nodig onder aanvulling van gronden, zal bekrachtigen en [appellant] zal veroordelen in de proceskosten van beide instanties.

3.3

Het hof zal de grieven I tot en met IV niet afzonderlijk bespreken maar met inachtneming daarvan de bij het bestreden vonnis toegewezen vordering van [de stichting] tot ontbinding c.a. en tot betaling van huur zelfstandig beoordelen. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

3.4

[de stichting] legt aan deze voorliggende vordering ten grondslag dat [appellant] sinds 2010 stelselmatig toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn huurdersverplichting om de huur op tijd te betalen. [de stichting] stelt dat [appellant] ondanks meermalen getroffen maar telkens niet nagekomen betalingsregelingen per datum inleidende dagvaarding nog steeds achterstallig was met een huur van € 1.900,15.

3.5

[appellant] verweert zich door er op te wijzen dat hij eerder jarenlang wel aan zijn huurbetalingsverplichtingen heeft kunnen voldoen en dat er vanaf september 2013 een stabiel betaalpatroon is geweest, maar hij weerspreekt niet gemotiveerd dat hij sinds 2010 de huur niet op tijd pleegde te betalen.

[appellant] licht verder toe dat hij op enig moment in de financiële problemen is geraakt. Hij wijst er ook op dat hij in 2011 een huis had gekocht dat kort na de eigendomsverwerving al volledig afbrandde nadat de aannemer daarin zonder zijn medeweten een hennepkwekerij had geëxploiteerd en de stroomvoorziening had gemanipuleerd. Ook licht [appellant] toe dat zijn werkgever de arbeidsovereenkomst op 1 maart 2012 heeft beëindigd. Volgens [appellant] werden zijn aanvragen voor WW en andere uitkeringen niet meteen correct afgehandeld. [appellant] zegt verder dat hij onrechtmatig gedetineerd heeft gezeten. Volgens [appellant] trof zijn partner mevrouw [partner van appellant] betalingsregelingen voor zijn ontstane huurachterstand maar kon zij die niet steeds nakomen toen zij zelf ook werkloos raakte. Voor alle door [appellant] ter toelichting op zijn gebrekkige huurbetalingen en betalingsonmacht ingeroepen omstandigheden geldt echter dat [de stichting] daarvoor niet verantwoordelijk mag worden gehouden en dat zij in hun onderlinge verhouding in de risicosfeer van [appellant] liggen. De sinds 2010 stelselmatig voorkomende tekortkomingen in de nakoming van zijn verplichting om de huur op tijd te betalen, zijn dan ook aan [appellant] toe te rekenen.

3.6

Daar iedere tekortkoming van [appellant] in de nakoming van zijn huurdersverplichting om de huur op tijd te betalen [de stichting] al bevoegd maakt om de huurovereenkomst te (doen) ontbinden, geldt dat zeker voor de vele sinds 2010 bij herhaling voorkomende aan [appellant] toe te rekenen tekortkomingen. Correcte nakoming voor het verleden is ook niet (meer) mogelijk en [appellant] was sindsdien ook structureel in verzuim. Met zijn kritiek op de aangenomen omvang van de huurachterstand miskent [appellant] dat aan inmiddels verstreken huurtermijnen toe te rekenen betalingen eerst strekken in mindering op de kosten, daarna op de verschenen rente en dan pas op de hoofdsom. Anders dan [appellant] meent, is hierbij niet een bepaalde omvang van de huurachterstand (van bijvoorbeeld drie maanden ten tijde van de inleidende dagvaarding) maatgevend maar de op grond van alle omstandigheden van dit geval te maken afweging van ernst en aard van de tekortkoming tegen de ontbinding en haar gevolgen. De hierboven door het hof al besproken omstandigheden en de door [appellant] ingeroepen omstandigheden dat eerder meermalen voor huurachterstanden betalingsregelingen werden getroffen en dat [appellant] met een ex-partner co-ouderschap heeft over twee minderjarige dochters die wekelijks bij hem verblijven en van wie er één het syndroom van Down heeft en bijzonder aan de woning en de daarbij behorende woon- en leefomgeving woning is gehecht, brengen het hof niet tot het oordeel dat de jarenlange, vrij structurele, tekortkomingen in de nakoming van de op [appellant] als huurder rustende hoofdverplichting om de huur op tijd te betalen, de ontbinding met haar gevolgen in dit geval niet rechtvaardigt. Hierbij weegt ook mee dat niet is gesteld of gebleken dat daardoor een van de beide dochters op straat komt te staan en dat [appellant] al jarenlang via betalingsregelingen de gelegenheid is geboden om zijn betaalgedrag te verbeteren.

3.7

Nu de grieven I tot en met IV geen doel treffen, faalt ook grief V voor zover deze daarop volgens [appellant] voortbouwt. Voor zover [appellant] zich met deze grief overigens keert tegen de in het bestreden vonnis gegeven beslissingen over de buitengerechtelijke kosten en rente, verwijst [appellant] slechts naar “bladzijde 5 van de conclusie van antwoord, voorlaatste alinea”. In die alinea verwijt [appellant] aan (de deurwaarder van) [de stichting] kosten te hebben doorberekend over een nooit verschuldigd bedrag van € 24.299,50, maar de aangevallen beslissingen zijn niet gebaseerd op dat bedrag. [appellant] maakt niet althans onvoldoende duidelijk welke bezwaren hij concreet tegen deze aangevallen beslissingen aanvoert. Voor zover [appellant] in de bedoelde alinea lijkt aan te geven dat hooguit buitengerechtelijke kosten over € 3.400,-- hadden mogen worden toegekend, verduidelijkt [appellant] ook niet althans onvoldoende dat, waarom of in hoeverre hij het daarvoor toegewezen bedrag te hoog acht.

3.8

Omdat [appellant] geen feiten en omstandigheden stelt of te bewijzen aanbiedt die tot een ander oordeel leiden, komt bewijslevering niet aan de orde. Het hof ziet evenmin aanleiding voor een door [de stichting] gewenste comparitie van partijen en komt tot de slotsom dat de grieven niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het hof zal dat vonnis bekrachtigen en de in het ongelijk te stellen [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep veroordelen. Nu de andere geschilpunten niet tot een ander oordeel leiden, beslist het hof als volgt.

4 De uitspraak