Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-02-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:312, HD 200.111.783_01

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-02-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:312, HD 200.111.783_01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
3 februari 2015
Datum publicatie
18 september 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:312
Formele relaties
Zaaknummer
HD 200.111.783_01

Inhoudsindicatie

was het gevaar voor het ontstaan van lage rugklachten bij de werknemer als gevolg van laad- en loswerkzaamheden met behulp van rolcontainer/handpompwagen, eind jaren 90, voor de werkgever kenbaar?

Uitspraak

Afdeling civiel recht

zaaknummer HD 200.111.783/01

arrest van 3 februari 2015

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

verder te noemen [appellant] ,

advocaat: mr. G.J. Knotter te Utrecht,

tegen

[B.V.] B.V. (voorheen [B.V. voorheen genaamd] B.V.),

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

verder te noemen [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. J.F.M. Verheij te Amsterdam,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 18 februari 2014 in het hoger beroep van de door de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie ’s-Hertogenbosch, onder zaaknummer 442112/06-1572 gewezen vonnissen van 21 december 2006, 21 augustus 2008 en 26 april 2012.

6 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenarrest van 18 februari 2014;

- de akte van [geïntimeerde] van 8 april 2014;

- de akte van [appellant] van 8 april 2014;

- de comparitie van partijen van 5 juni 2014. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

7 De verdere beoordeling

7.1.

Het hof volhardt bij hetgeen werd overwogen en beslist in het tussenarrest van 18 februari 2014. Bij genoemd tussenarrest zijn partijen toegelaten tot het nemen van een akte en is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden. Daarbij was aanwezig en is gehoord de heer L.A.M. Elders, de deskundige uit de eerste aanleg.

7.2.

In deze zaak gaat het om de vordering van [appellant] , werknemer, gebaseerd op de artikelen 7:685 en 7:611 BW tot vergoeding van de schade door [geïntimeerde] , werkgever, van de door hem geleden schade.

7.3.

Grieven 1 en 4

7.3.1.

Deze grieven keren zich tegen de bewijslastverdeling en het oordeel van de kantonrechter inhoudende dat een mate van waarschijnlijkheid van 50% onvoldoende is om een causaal verband tussen werk en aandoening aan te nemen.

7.3.2.

In rov. 4.5.2 van het tussenarrest heeft het hof overwogen dat het hof opheldering wenste van het door de deskundige gegeven antwoord op vraag 1 (bovenaan pagina 11 van het rapport) dat ‘onvoldoende kan worden vastgesteld of er sprake is van een causaal dan wel conditioneel verband tussen de medische klachten en de in rechte vaststaande werkomstandigheden’.

De deskundige heeft – kort samengevat – ter zitting het volgende verklaard:

U vraagt mij naar de overbelasting. Ik antwoord u dat ik op p. 11 van het rapport heb vermeld wat de in rechte vaststaande werkomstandigheden zijn. Deze werkzaamheden vormen volgens mij een overbelasting. Ik ben overigens van mening dat er een zwaardere belasting heeft plaatsgevonden. Uit mijn ervaring, met name een onderzoek uit 1992, ben ik van mening dat er een zwaardere belasting moet hebben plaatsgevonden.

Op desbetreffende vraag antwoord ik u dat ik er in mijn rapport van uit ben gegaan dat er sprake is geweest van overbelasting waarmee ik bedoel een schending van de Arbomaatstaven. Mocht het zo zijn dat er geen schending heeft plaatsgevonden, dan moet mijn conclusie zijn dat de klachten niet causaal maar misschien wel conditioneel zijn. Met causaal bedoel ik het genoemde percentage van 54 tot 57. Op de vraag van de voorzitter over de overbelasting antwoord ik nog het volgende. Ik ben weliswaar uitgegaan van een overbelasting, dit op grond van mijn ervaring en op grond van bijvoorbeeld het feit dat de rolcontainers gedraaid moesten worden. Het meergenoemde percentage van 54 tot 57 is echter uitsluitend gebaseerd op de in rechte vaststaande werkomstandigheden.

De deskundige heeft in het bijzonder te kennen gegeven dat uit het gestelde bovenaan pagina 11 niet mag worden afgeleid dat hij van mening is dat er geen of onvoldoende causaal verband bestaat.

7.3.3.

Bij de beoordeling van deze klachten dient – met inachtneming van HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1717 - het volgende te worden vooropgesteld. Wanneer een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden (zoals hier: zware belasting) en schade aan zijn gezondheid heeft opgelopen (hier: de lage rugklachten), moet het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en die schade in beginsel worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt. Voor de toepassing van deze regel is nodig dat de werknemer niet alleen stelt en zo nodig bewijst dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt. De hier bedoelde regel drukt het vermoeden uit dat de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden heeft verricht. Dat vermoeden wordt gerechtvaardigd door hetgeen in het algemeen bekend is omtrent de ziekte en haar oorzaken (hier dat zwaar til- en duwwerk lage rugklachten kunnen veroorzaken), alsook door de schending door de werkgever van de veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen.

7.3.4.

Naar het oordeel van het hof ligt dit vermoeden, en daarmee van het vereiste causaal verband, op grond van de algemene ervaringsregel dat belasting als waarvan hier sprake is de gestelde rugklachten kan opleveren en op grond van het deskundigenrapport tezamen met de nadere uitleg van de deskundige ter comparitie thans in voldoende mate vast.

Het is derhalve aan [geïntimeerde] hetzij om aan te tonen dat een te zware belasting niet heeft plaatsgevonden, hetzij dat zij toereikende maatregelen heeft genomen ter voorkoming van schade. Alvorens [geïntimeerde] tot leveren van tegenbewijs toe te laten zal het hof eerst de resultaten van het hierna te noemen onderzoek afwachten.

7.3.5.

[geïntimeerde] dient aan te geven of zij nader bewijs wil leveren en of dit bewijs ziet op getuigenbewijs of andere vormen van bewijs.

7.4

Grieven 2 en 3

7.4.1.

In deze grieven stelt [appellant] aan de orde de vraag of met de rolcontainers met koelversproducten en/of verse groente en de handpompwagen met pallets die door hem in de vrachtauto gedraaid en daarna voortgeduwd moesten worden de destijds geldende

(Arbo-)normen worden overschreden.

Partijen verschillen van mening over het gewicht van die rolcontainers en pompwagen met pallets, de krachten die moesten worden uitgeoefend voor het draaien en verplaatsen daarvan en over de normen die destijds golden.

7.4.2.

Het hof acht op dit punt deskundigenonderzoek noodzakelijk. Immers als vaststaat dat normen zijn overschreden, dan zal daarin besloten liggen (liever: dan impliceert dat) dat door de werkgever arbeidsrechtelijke zorgvuldigheidseisen zijn geschonden. Het hof is voornemens aan de te benoemen deskundige(n) de volgende vragen voor te leggen:

1. Kunt u – aan de hand van de verklaring van partijen en eventueel nader (feitelijk) onderzoek en/of berekening – een (nauwkeurige) schatting geven van het gemiddelde gewicht en de spreidingsbreedte van de rolcontainers en pallets (met een handpompwagen te bedienen) en de daarmee gepaard gaande krachten die moeten worden uitgeoefend om de rolcontainers met koelversproducten (in de vrachtauto en daarbuiten) c.q. de pompwagen met pallets te draaien en voort te bewegen (horizontaal en over een helling) en voor het tillen van kratten bij het laden en (over)laden?

2. Welke (ARBO)-normen golden er rond 2000 met betrekking tot het gewicht van te draaien en voort te duwen rolcontainers en handpompwagens met pallets en wat was destijds de (maximale) belasting waaraan werknemers mochten worden blootgesteld? Zo er geen specifieke normen gelden bestaan er dan vergelijkbare normen (of later gestelde normen) van vergelijkbare aard?

3. Kunt u aangeven of en in hoeverre bij de antwoorden uit de vragen 1 en 2 de geldende normen zijn overschreden?

4. Zijn er andere aspecten die voor de beoordeling door het hof van belang kunnen zijn en zo ja, welke zijn dat?

7.4.3.

Partijen kunnen zich bij akte uitlaten over aantal, deskundigheid en - bij voorkeur eensluidend - over de persoon van de te benoemen deskundige(n). Voorts kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.

7.4.4.

Het hof is voornemens de kosten van de deskundige(n) voorshands ten laste van [geïntimeerde] te brengen.

7.5.

Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

8 De uitspraak

Het hof:

verwijst de zaak naar de rol van 24 februari 2015 voor het nemen van aktes aan de zijde van [appellant] en [geïntimeerde] ;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, H.A.W. Vermeulen en M.J.H.A. Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 februari 2015.