Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-02-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:248, 13-00040

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-02-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:248, 13-00040

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
7 februari 2014
Datum publicatie
10 februari 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:248
Zaaknummer
13-00040

Inhoudsindicatie

Prejudiciële vragen HvJ EU. Belanghebbende is rijnvarende in de zin van het Rijnvarendenverdrag. Belanghebbende beroept zich op een door Luxemburg afgegeven E101-verklaring. Luxemburg bericht dat de E101-verklaring niet een E101-verklaring is en ook niet als zodanig is bedoeld, maar dat om administratieve redenen een E101-formulier is gebruikt. Prejudiciële vragen: Is Nederland aan de E101-verklaring gebonden, ook als deze inhoudelijk onjuist is? Maakt het uit dat Luxemburg niet beoogde een E101-verklaring af te geven, maar belanghebbende meende en ook redelijkerwijs mocht menen een E101-verklaring te hebben ontvangen?

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/00040

Tussenuitspraak op het hoger beroep van

de heer [belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 23 november 2012, nummer AWB 11/5588, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de directeur van het onderdeel Belastingregio Belastingdienst/Rijnmond van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.914. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 1.065. Deze aanslag en deze beschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur, gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 29 mei 2013 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] en [C].

1.6.

De Inspecteur heeft te dezer zitting twee pleitnota’s voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota’s behorende bijlagen. Belanghebbende heeft eveneens een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.9.

Op grond van de onder 4 vermelde overwegingen besluit het Hof het onderzoek te heropenen als bedoeld in artikel 8:68, lid 1 van de Awb.

2 Feiten

Het Hof stelt de volgende feiten vast als tussen partijen niet in geschil, dan wel door de ene partij gesteld en door de andere niet, althans onvoldoende, weersproken.

2.1.

Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in 2006 in Nederland. Hij werkte als stuurman op het motorschip [D] (hierna: het schip), dat in Nederland was geregistreerd. Belanghebbende werkte daar volgens het schema twee weken op (vaart) en twee weken af (verlof). In het onderhavige jaar voer het schip bedrijfsmatig niet alleen op de Rijn, maar merendeels op andere binnenwateren. De Luxemburgse autoriteit ‘Union des caisses de Maladie Luxembourg’ heeft op 1 maart 2006 een zogeheten E101-verklaring afgegeven ter zake van deze werkzaamheden waarin staat dat belanghebbende zijn werkzaamheden is aangevangen op 1 januari 2002. Belanghebbende stond in het onderhavige jaar op de loonlijst van de in Luxemburg gevestigde onderneming [E] Sarl (hierna: [E]).

2.2.

Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft op 25 november 2004 voor het schip een Rijnvaartverklaring als bedoeld in artikel 1, onderdeel h en artikel 5, eerste lid, van de Wet vervoer binnenvaart (hierna: Rijnvaartverklaring) afgegeven aan de eigenaar van het schip, [F] BV te [G] (hierna: [F]). Op deze verklaring is bij ‘Exploitant’ niets ingevuld.

2.3.

Op 25 augustus 2006 is door de Luxemburgse autoriteiten aan [E] een ‘Certificat D’Exploitation’ afgegeven waarop [E] als exploitant van het schip vermeld staat. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft wederom op 14 november 2007 voor het schip een Rijnvaartverklaring afgegeven aan de eigenaar van het schip, [F]. Op deze verklaring staat [E] vermeld als exploitant van het schip.

2.4.

Belanghebbende heeft aangifte IB/PV over het jaar 2006 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.647. In zijn aangifte heeft belanghebbende verzocht om vrijstelling van premieheffing volksverzekeringen en om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Bij de aanslagregeling zijn de vrijstelling noch de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. Voorts is door de Inspecteur de volgende correctie toegepast:

Aangegeven verzamelinkomen € 31.647

Af: sociale premies € 2.733

Vastgesteld verzamelinkomen € 28.914

2.5.

Belanghebbende heeft (onder meer) bezwaar gemaakt tegen het niet-verlenen van de vrijstelling premie volksverzekeringen in het onderhavige jaar. De Inspecteur heeft dit bezwaar ongegrond verklaard.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Tussen partijen is in geschil in welk land belanghebbende verzekerd is voor de sociale verzekeringen. Belanghebbende bepleit dat hij in Luxemburg verzekerd is, volgens de Inspecteur is dat Nederland.

3.2.

Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen

( a) Moet de verzekeringsplicht worden bepaald aan de hand van de toewijzingsregels van het Rijnvarendenverdrag (Verdrag betreffende de sociale zekerheid van rijnvarenden ; Trb. 1981, 43) of van Verordening EEG nr. 1408/71 (hierna: de Verordening)?

( b) Indien het Rijnvarendenverdrag van toepassing zou zijn: wie is de exploitant van het schip, casu quo behoort het schip tot de onderneming van [E] of tot de onderneming van [F] in de zin van artikel 11, tweede lid, van het verdrag?

( c) Indien het Rijnvarendenverdrag van toepassing zou zijn: welke betekenis komt dan toe aan de door het bevoegde orgaan van Luxemburg afgegeven E101-verklaring?

( d) Heeft de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel geschonden, of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur, welke schending ertoe zou moeten leiden dat de aanslag vernietigd wordt?

3.3.

Belanghebbende is van mening dat vraag (a) aldus moet worden beantwoord, dat de toewijzingsregels van de Verordening van toepassing zijn; de Inspecteur stelt dat de regels van het Rijnvarendenverdrag gelden.

3.4.

Belanghebbende bepleit als antwoord op vraag (b) dat [E] de exploitant van het schip is; de Inspecteur bepleit dat [F] als exploitant moet worden aangemerkt.

3.5.

Voor wat betreft vraag (c) stelt belanghebbende dat de E101-verklaring, ongeacht of zij op de juiste gronden is verstrekt, de lidstaten, en dus Nederland, bindt; de Inspecteur stelt, dat nu de Verordening niet van toepassing is, de E101-verklaring juridische grondslag ontbeert, zodat deze verklaring zonder betekenis is.

3.6.

Vraag (d) ten slotte, wordt door belanghebbende bevestigend, en door de Inspecteur ontkennend beantwoord.

3.7.

In hoger beroep voert belanghebbende niet (langer) afzonderlijke grieven aan tegen de heffingsrente.

3.8.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.9.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar, en tot vermindering van de aanslag zodanig dat daarin niet een bedrag aan premie volksverzekeringen begrepen zal zijn. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing