Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-08-2011, BT1768, HD 200.064.934

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-08-2011, BT1768, HD 200.064.934

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 augustus 2011
Datum publicatie
16 september 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2011:BT1768
Zaaknummer
HD 200.064.934

Inhoudsindicatie

Erfdienstbaarheid (recht van overpad).

Artikel 5: 79 BW.

Niet doet zich het geval voor dat de eigenaar van het heersend erf geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

Zaaknummer: HD 200.064.934/01

Zaak-rolnummer rechtbank: 207430 / HAZA 09-1438

arrest van de vijfde civiele kamer d.d. 30 augustus 2011

in de zaak van

[X.],

wonende te [woonplaats],

appellante,

hierna te noemen: [X.],

advocaat: mr. A.J.M. van Kooten,

tegen:

[Y.],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerde,

hierna te noemen: [Y.],

advocaat: mr. C.A. Gobbens.

Het geding

Bij vonnis van 3 maart 2010 van de rechtbank Breda is in de zaak tussen [X.] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie, en [Y.] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie, in conventie de vordering van [X.] afgewezen. In reconventie is de vordering van [Y.], voor zover niet door [Y.] ingetrokken, toegewezen. Tevens is [X.] veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie.

Bij exploot van 26 april 2010 is [X.] in hoger beroep gekomen van voormeld vonnis. Bij memorie van grieven heeft [X.] één grief tegen het vonnis van 3 maart 2010 aangevoerd. [X.] heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en de vordering van [X.] alsnog toewijst, met veroordeling van [Y.] in de kosten in beide instanties.

Bij memorie van antwoord heeft [Y.] de grief bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [X.] in de kosten van het hoger beroep.

Nadat [X.] een akte houdende uitlatingen had genomen met daarbij één productie en [Y.] een antwoordakte had genomen, hebben partijen stukken overgelegd voor arrest.

De beoordeling van het hoger beroep

1. [X.] en [Y.] zijn buren. Aan [X.] behoren in eigendom toe perceel [perceelnummer 1.] en een gedeelte van perceel [perceelnummer 2.]. Op perceel [perceelnummer 1.] staat het woonhuis van [X.]. Op de achterzijde van dit perceel staat een schuur. Op perceel [perceelnummer 2.] staan twee garageboxen. Aan [Y.] behoren in eigendom toe de percelen [perceelnummer 3.], [perceelnummer 4.] en [perceelnummer 5.]. Op perceel [perceelnummer 3.] staat het woonhuis van [Y.]. Op perceel [perceelnummer 4.] staat onder meer een garage die door [Y.] wordt gebruikt. Perceel [perceelnummer 5.] is onbebouwd en ligt aan de oostzijde van de percelen [perceelnummer 3.] en [perceelnummer 4.].

2. In de akte van levering van 23 november 2007 met betrekking tot het aan [X.] verkochte perceelsgedeelte [perceelnummer 2.] is verwezen naar een akte van transport, verleden op 19 oktober 1970, waarin weer is verwezen naar een akte van 28 juli 1931. Bij deze akte is ten behoeve van perceel [perceelnummer 3.] een recht van erfdienstbaarheid gevestigd waardoor [X.] als eigenaar van het dienend erf thans recht van overpad moet verlenen aan [Y.] als eigenaar van het heersend erf, zodanig dat deze via het perceelsgedeelte [perceelnummer 2.] een brandgang kan bereiken die loopt tussen de percelen [perceel A.] en [perceel B.] van en naar de [straat].

3. Aan de vordering van [X.] ligt de stelling ten grondslag dat [Y.] geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van het recht van overpad en dat het niet aannemelijk is dat het redelijk belang daarbij zal terugkeren, zodat [X.] recht en belang heeft bij toewijzing van de vordering tot opheffing van de desbetreffende erfdienstbaarheid.

4. Ter onderbouwing van dit belang stelt [X.] het volgende. [X.] is voornemens de op perceel [perceelnummer 1.] staande schuur af te breken waardoor zij dit perceel en het haar in eigendom toebehorende deel van perceel [perceelnummer 2.] optimaal zal kunnen benutten en haar tuin kan verlengen tot de op dit perceel staande garageboxen. Dit betekent voor [X.] tevens een waardevermeerdering van haar woonhuis op perceel [perceelnummer 1.]. Door het thans bestaande recht van overpad heeft [Y.] echter toegang tot het perceel en de tuin van [X.], hetgeen door haar als een onwenselijke situatie wordt gezien.

5. Het hof stelt het volgende voorop. Bij de afweging van de belangen van enerzijds [X.] als de eigenaar van het dienend erf en anderzijds van [Y.] als de eigenaar van het heersend erf heeft als uitgangspunt te gelden dat opheffing van een erfdienstbaarheid slechts dan aan de orde is indien de eigenaar van het heersend erf geen redelijk belang bij handhaving van het recht van erfdienstbaarheid heeft of in de toekomst zal krijgen.

6. [X.] heeft in dit verband gesteld dat perceel [perceelnummer 5.] aan [Y.] de mogelijkheid biedt via dit perceel, zijnde een inrit/uitrit die loopt langs de gehele zijkant van zijn woonhuis naar de achterzijde van de percelen [perceelnummer 3.] en [perceelnummer 4.], uit te wegen op de [straat]. Volgens [X.] kan het natuurlijk niet zo zijn dat [Y.] met succes kan aanvoeren de [straat] niet via perceel [perceelnummer 5.] te kunnen bereiken, alleen omdat hij dit perceel heeft "gebarricadeerd". Het gaat, zo stelt [X.], om de juridische mogelijkheid de [straat] te kunnen bereiken en niet om de praktische – door [Y.] zelf gecreëerde – onmogelijkheid. [Y.] heeft daartegen aangevoerd dat hij perceel [perceelnummer 5.] gebruikt als afgesloten opslagplaats van zaken en het niet van hem verlangd kan worden dat hij perceel [perceelnummer 5.] als toegangsweg inricht, omdat daardoor het perceel voor hem als opslagruimte voor een deel niet meer bruikbaar zou zijn.

7. Het hof volgt [Y.] in zijn standpunt dat niet van hem te vergen is dat hij de inrichting en het gebruik van het perceel [perceelnummer 5.] zodanig aanpast dat [Y.] via dit perceel toegang heeft tot de [straat]. Tegenover het belang van [X.] – dat erop neerkomt dat zij een ongestoord gebruik kan maken van haar tuin – staat het belang van [Y.] bij handhaving van zijn huidige gebruiksmogelijkheden van perceel [perceelnummer 5.].

8. Daaraan doet de stelling van [X.] niet af dat op perceel [perceelnummer 5.] een brandgevaarlijke situatie zou zijn ontstaan die niet gehandhaafd kan worden. Dit betreft een geheel ander belang dan de belangen waarom het in dit geding gaat, waarbij tevens aantekening verdient dat de door [X.] overgelegde e-mail van een milieuadviseur buitengebied van de gemeente Breda niet de stelling van [X.] bevestigt dat er hier sprake is van een brandgevaarlijke situatie.

9. Uit het vorenstaande volgt dat [Y.] – dan wel de eigenaar van perceel [perceelnummer 3.] – in geval van verkoop van perceel [perceelnummer 4.], al dan niet als geheel, een gerechtvaardigd belang heeft bij handhaving van het recht van overpad teneinde via de brandgang de [straat] te kunnen bereiken. Indien dit recht van overpad zou worden opgeheven, zou [Y.] immers bij verkoop van perceel [perceelnummer 4.] alleen nog via zijn woonhuis op perceel [perceelnummer 3.] de [straat] kunnen bereiken.

10. Het hof gaat voorts voorbij aan de stellingen [X.] die er samengevat op neerkomen dat een verkoop van perceel van [perceelnummer 4.] in de toekomst zodanig onwaarschijnlijk is dat hieraan voorbij kan worden gegaan. [X.] stelt op dit punt dat de beide percelen [perceelnummer 3.] en [perceelnummer 4.] [Y.] meer gebruiksmogelijkheden bieden dan alleen perceel [perceelnummer 4.] en voorts dat de opstallen van [Y.] op perceel [perceelnummer 4.] liggen en verkoop van dat perceel daarom tot een ernstige waardevermindering zou leiden voor de percelen [perceelnummer 3.] en [perceelnummer 4.]. Voorop staat het recht van [Y.] om het hem in eigendom toebehorende perceel [perceelnummer 4.], al dan niet in gedeelten, te vervreemden en een waardevermindering van de resterende percelen of het resterende perceel, indien deze zich daadwerkelijk zou voordoen, te aanvaarden. Ditzelfde geldt voor een eventuele vermindering van de gebruiksmogelijkheden die beide percelen nu tezamen bieden. Een eventuele waarde- of gebruiksvermindering in de toekomst maakt een vervreemding van zijn eigendommen door [Y.] niet onmogelijk en evenmin zodanig onwaarschijnlijk dat daarmee bij de onderhavige afweging van belangen geen rekening kan worden gehouden. Het hof kan de stelling van [X.] dat niemand – behalve [X.] zelf – interesse zal hebben in koop van perceel [perceelnummer 4.], onbesproken laten. Het gaat hier om de vraag welk belang [Y.] of de eigenaar van perceel [perceelnummer 3.] heeft bij instandhouding van het recht van overpad in geval van een verkoop van perceel [perceelnummer 4.]. Een inschatting door [X.] van de reële kans op een daadwerkelijke verkoop nu, is daarbij niet aan de orde.

11. [X.] stelt verder dat [Y.] de [straat] ook via perceel [perceelnummer 3.] kan bereiken. Nu [Y.] echter heeft aangevoerd dat hij het recht van overpad ook gebruikt om de op perceel [perceelnummer 4.] gelegen schuur te bereiken om daar zijn fiets te stallen en [X.] dit op zichzelf niet heeft ontkend, houdt het hof het ervoor dat [Y.] een belang bij het recht van overpad heeft en in de toekomst zal hebben ook indien hij perceel [perceelnummer 4.] niet mocht vervreemden. Voor zover [X.] heeft willen betogen dat dit belang in feite niet bestaat omdat [Y.] in dat geval gebruik kan maken van perceel [perceelnummer 5.], verwijst het hof naar hetgeen hiervoor in nummer 7 is overwogen. Bovendien dient bij de onderhavige afweging van belangen tevens het belang van [Y.] te worden betrokken om de vrijheid te kunnen behouden in de toekomst al dan niet perceel [perceelnummer 5.] te verkopen.

12. Uit het vorenstaande volgt dat niet gezegd kan worden dat [Y.] als eigenaar van het heersend erf geen redelijk belang heeft of in de toekomst zal krijgen bij handhaving van het recht van erfdienstbaarheid. Voor zover in dit kader tevens plaats zou zijn voor een afweging van de wederzijdse belangen, geldt dat het belang dat [Y.] bij het recht van overpad heeft -gegeven de aard van de erfdienstbaarheid- in beginsel zwaarder moet wegen dan het belang van [X.] bij het verkrijgen van de mogelijkheid haar tuin te vergroten en deze ongestoord te kunnen gebruiken. Dit belang is weliswaar een te respecteren belang, maar dit is niet voldoende voor opheffing van de onderhavige erfdienstbaarheid. [X.] kan immers ook in geval van handhaving van de erfdienstbaarheid haar tuin vergroten tot aan de garageboxen op perceel [perceelnummer 2.] door de schuur op perceel [perceelnummer 1.] af te breken, zoals [Y.] aanvoert en [X.] niet gemotiveerd heeft betwist. Het resterende belang van [X.], zijnde het ongestoorde gebruik van haar tuin, is, gegeven het belang van [Y.] bij handhaving van het recht van overpad, niet voldoende zwaarwegend.

13. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van [X.] als niet ter zake dienende.

14. Het hof zal het bestreden vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof voorgelegd, bekrachtigen. [X.] heeft als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van [Y.] in hoger beroep te dragen.

Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Breda van 3 maart 2010 voor zover dit vonnis aan het oordeel van het hof is voorgelegd;

veroordeelt [X.] in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van [Y.] tot aan deze uitspraak begroot op € 314,= voor vast recht en € 894,= voor salaris advocaat;

verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de proceskostenveroordeling betreft.

Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, E.M. Hofkes en C.J.J.C. van Nispen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 augustus 2011.