Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-06-2011, BQ7624, HD 200.078.665
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-06-2011, BQ7624, HD 200.078.665
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 7 juni 2011
- Datum publicatie
- 9 juni 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ7624
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSHE:2010:BO4097, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- HD 200.078.665
Inhoudsindicatie
Kan een tweede verzoek tot echtscheiding, dat later dan 4 weken na een beschikking voorlopige voorzieningen is ingediend, deze beschikking voorlopige voorzieningen redden?.
Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.078.665
arrest van de zesde kamer van 7 juni 2011
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. A.W. Braam,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. drs. H. Durdu,
op het bij exploot van dagvaarding van 15 november 2010 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch in kort geding gewezen vonnis van 18 oktober 2010 tussen appellant - [X.] - als eiser en geïntimeerde - [Y.] - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 219543/KG ZA 10-696)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven met producties heeft [X.] vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing alsnog van de vorderingen van [X.] onder veroordeling van [Y.] in de kosten van de procedure.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [Y.] de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Geen grieven zijn gericht tegen de feiten, zoals door de voorzieningenrechter onder 2. van het vonnis vastgesteld. Het hof zal derhalve van diezelfde feiten uitgaan. Voor de leesbaarheid van dit arrest zal het hof deze feiten beknopt weergeven.
a. Partijen zijn echtelieden van elkaar. Zij hebben twee thans nog minderjarige kinderen. De relatie tussen hen is inmiddels geëindigd, in verband waarmee [Y.] de rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen.
b. Bij beschikking van 16 juni 2010 heeft de rechtbank op dit verzoek beslist en onder meer bepaald dat [X.] met ingang van die datum voorlopig aan [Y.] dient te betalen een bedrag van € 487,-- per kind per maand en een bedrag van € 4.500,-- aan partneralimentatie per maand. Voorts is een voorlopige regeling vastgesteld ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de kinderen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken pro forma aangehouden in afwachting van de uitkomst van mediation.
c. Nadat de mediation voortijdig beëindigd was, heeft de rechtbank bij beschikking van 21 juli 2010 – waarbij de inhoud van de beschikking van 16 juni 2010 als herhaald en ingelast werd beschouwd - beslist dat de bij beschikking van 16 juni 2010 voorlopig vastgestelde regeling voor de duur van de echtscheidingsprocedure wordt gehandhaafd en het meer of anders verzochte afgewezen.
d. [Y.] heeft een (eerste) verzoek tot echtscheiding ingediend, welk verzoek op 13 juli 2010 door de rechtbank is ontvangen. Een afschrift van dit verzoek is nooit betekend aan [X.]. Op 2 augustus 2010 heeft [Y.] een nieuw (tweede) verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna zij op 6 augustus 2010 het eerste verzoek heeft ingetrokken.
e. Op respectievelijk 3 en 23 september 2010 heeft [Y.] ten laste van [X.] uit kracht van de beschikking van de rechtbank van 16 juni 2010 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO bank, [Z.] Transport Brabant B.V. en [A.] Holding B.V. en voorts op 23 september 2010 executoriaal beslag gelegd op de aandelen in [A.] Holding B.V. ten name van [X.].
4.2 In eerste aanleg heeft [X.] gevorderd [Y.] te veroordelen tot opheffing van voornoemde beslagen en haar te verbieden op basis van de beschikkingen van 16 juni en 21 juli 2010 beslagen te leggen, een en andere op straffe van een dwangsom.
De voorzieningenrechter heeft deze vordering afgewezen en de kosten van de procedure gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.3 De grieven richten zich tegen alle overwegingen van de rechtbank, die hebben geleid tot afwijzing van de vorderingen, zoals weergegeven in 4.1 tot en met 4.4 van het beroepen vonnis. Hiermee is het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof voorgelegd. Het hof zal in verband daarmee de grieven niet afzonderlijk bespreken maar de vorderingen van [X.] in zijn geheel opnieuw beoordelen.
4.4 [X.] vordert allereerst opheffing van de beslagen, die zijn gebaseerd op de executoriale titel, verkregen in de beschikking van 16 juni 2010.
Naar het oordeel van het hof heeft de beschikking van 16 juni 2010 op de volgende gronden haar kracht verloren voordat voornoemde beslagen zijn gelegd.
Weliswaar is op 13 juli 2010, derhalve binnen de termijn van vier weken genoemd in artikel 821 lid 4 Rv, door [Y.] een (eerste) verzoek tot echtscheiding ingediend ter griffie van de rechtbank, maar dit verzoek is door [Y.] op 6 augustus 2010 ingetrokken.
De omstandigheid dat op 2 augustus 2010 inmiddels een tweede verzoekschrift echtscheiding is ingediend, heeft naar het oordeel van het hof gelet op de fatale termijn van artikel 821 lid 4 Rv geen betekenis met betrekking tot de beschikking van 16 juni 2010. Het voorgaande brengt mee dat de beschikking van 16 juni 2010 op grond van artikel 826 lid 2 Rv op 6 augustus 2010 haar werking heeft verloren.
4.5 [Y.] voert nog aan dat in de beschikking van 21 juli 2010 staat vermeld dat de beschikking van 16 juni 2010 “als herhaald en ingelast” geldt en dat beide beschikkingen derhalve als een geheel behoren te worden aangemerkt zodat na de beschikking van 21 juli 2010 een nieuwe termijn van 4 weken in de zin van artikel 821 lid 4 Rv is ontstaan.
Dit betoog kan [Y.] niet baten. De beschikking van 16 juni 2010, in het dictum waarvan [X.] is veroordeeld tot het betalen van bepaalde bedragen aan alimentatie, is een beschikking in de zin van artikel 821 lid 4 Rv. Derhalve geldt voor deze beschikking dat binnen vier weken na de dagtekening van deze beschikking, 16 juni 2010, een verzoek tot echtscheiding moet zijn gedaan.
Hieraan doet niet af, althans niet wat betreft de beslissing omtrent de alimentatie, dat er na deze beschikking bij beschikking van 21 juli 2010 nog op een ander punt van het oorspronkelijke verzoekschrift voorlopige voorzieningen een beslissing is genomen.
Het dictum van de beschikking van 21 juli 2010 gaf noch direct noch indirect enig bevel tot betaling van alimentatie; in laatstgenoemde beschikking wordt in het dictum immers slechts een nadere bepaling omtrent de zorg en opvoeding van de kinderen gegeven. De door [Y.] hiervoor aangehaalde passage staat slechts in de aanhef van de beschikking en niet in het dictum.
4.6 Het voorgaande betekent dat naar het voorlopig oordeel van het hof de beschikking van 16 juni 2010 haar werking op 6 augustus 2010 heeft verloren en geen titel kan vormen voor de onderhavige op 3 en 23 september 2010 gelegde beslagen. De vordering van [X.] tot veroordeling van [Y.] om de beslagen op te heffen, zal derhalve toegewezen worden met dien verstande dat hiervoor in plaats van 24 uur een termijn van 7 dagen zal gelden. Het hof zal de gevorderde dwangsom stellen op een bedrag van € 100,-- per dag per beslag, zolang zij de veroordeling niet nakomt. Tevens acht het hof termen aanwezig om de totale omvang van de eventueel verschuldigde dwangsom te beperken tot na te noemen bedrag.
4.7 [X.] vordert voorts dat het [Y.] verboden wordt om op basis van de beschikkingen van 16 juni 2010 en 21 juli 2010 beslagen te leggen, een en ander op straffe van een dwangsom. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft [X.] onvoldoende aangevoerd om het (spoedeisend) belang van zijn tweede vordering te onderbouwen. Het hof zal daarom deze vordering afwijzen.
4.8 Nu partijen (gewezen) echtelieden zijn, acht het hof termen aanwezig om de kosten van de procedure te compenseren in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis d.d. 18 oktober 2010 van de voorzieningenrechter van de rechtbank te
’s-Hertogenbosch en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [Y.] om binnen 7 dagen na betekening van dit arrest alle beslagen gelegd uit hoofde van de beschikking van 16 juni 2010 op te heffen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag en per beslag, zolang [Y.] deze veroordeling niet nakomt;
bepaalt dat het totaal van de door [Y.] te verbeuren dwangsommen als gevolg van het niet voldoen aan het hiervoor bepaalde niet meer dan € 25.000,-- zal kunnen bedragen;
compenseert de proceskosten van de procedure in eerste aanleg en in het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. T. Rothuizen-van Dijk, W.H.B. den Hartog Jager en E. L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 juni 2011.